donderdag 23 mei 2013

Vulpen en postzegel

Omdat ik een ouderwetse, conservatieve, belegen heer ben, kocht ik mij vandaag een vulpen. Een wat? Een vulpen. Om in de avondstond een mooi verhaal, een gedicht of een sprookje te kunnen schrijven, daar ik niet op een computer zulk werk kan romantiseren. Daarvoor is de subtiele papierhuid zeer geschikt. De vezels geven hun innerlijk bloot aan de hand en zo werkt het. Het is ook beter voor de ogen. Naast deze vulpen kocht ik een vel met postzegels. Postzegels? Jazeker kinderen dat zijn zegels die sommige oude mensen op een brief plakken en dan verzenden. Een brief? Ja, dat is een mail, maar dan op papier. Maar nu over die zegel: daarop staat de naam van Willem Alexander geschreven en daarover een rode W en een blauwe A. Wel lelijk, maar dat terzijde. Wat mij nu frappeert -zoek dit op in je woordenboek-is dat de beeltenis van de heer Willem Alexander ontbreekt. Dit leidt tot de vraag: waarom ontbreekt de beeltenis van de heer Willem Alexander? Paste hij er niet op? Gaat hij binnenkort afstand van de troon doen of komt er later een postzegel met het portret van koningin Maxima? Of, en dat is voor de hand liggender: men wilde geen geld verspillen aan de fotograaf, want nu ja, de postzegel wordt vervangen door een code. Dus wil dat percentage geboren in de duistere vorige eeuw, nog per se een brief bezegelen, dan kan dit middels een meterslange cijfercombinatie, te verkrijgen via een mobiel apparaat. En nu wil ik ouderwetse, conservatieve, belegen heer weten waarom de homo digitalis zich wil ontdoen van zijn tastbare, tactiele werkelijkheid. Waarom zie ik nergens meer een cd in een winkel liggen, en zal het dan zo zijn dat FIFA Soccer games in de toekomst de nieuwe competitie gaat vormen? Met andere woorden: we nemen ook maar afscheid van het werkelijke voetbal. Dat kun je beter digitaal spelen. En nu ga ik verder met mijn nieuwe vulpen en een blauw gekaft schriftje om daarin het tweede hoofdstuk van een geheimzinnige geschiedenis af te ronden.

donderdag 2 mei 2013

Hal 25, een bezoek aan een hal vol kunst op 1 april 2013 te Alkmaar,met Els en Henk

Ik ken de stem van de man die me aanspreekt. Haastig blader ik door de kaartenbak van mijn geheugen, maar ik vind hem niet. Wie is hij? Hij kent mij wel goed, dat is jammer. Plotseling weet ik het weer: de middelbare school. Hij nodigt ons uit om plaats te nemen in een volkswagenbusje. Het is er duister, alleen uit een bovenlicht valt een reepje licht. Els en Henk, mijn goede vrienden, schuiven tegen elkaar. We kijken in de camera. ‘Heren,’zegt de lachende Bob. ‘Jullie zijn onscherp. De dame is scherp, dat is mooi.’ De borrelende geluiden van de expositie in de kunsthal vermengen zich met broeierige, warme lucht. Ik tuur in de lens en krijg een vreemd idee. Een gedachte over het leven, een filosofietje. ‘Jij was toch goed in natuurkunde?’ Hij draait aan de lens en heeft het tegen mij. ‘Helaas,’ zucht ik. ‘Dat was ik niet.’ Ik besefte het niet te zullen begrijpen; De dingen die de natuur doet en die eigenlijk niet kunnen. Deeltjes die tegelijk hier en tegelijk daar zijn. Wij scheiden verleden, heden en toekomst, maar dat zou weleens verkeerd kunnen zijn. Dus hebben we al eerder met zijn drietjes in zo’n ruimte gezeten. Misschien wel in een koets. Zat Bob op de bok natuurlijk, met zijn tienerdochter ernaast. Ik zat binnen met Els en Henk. Maar waar waren we naar onderweg? Naar een feest, een bijeenkomst van een geheim genootschap of waren we op de vlucht? En waarom worden wij vaag afgebeeld en is Els scherp? Moesten wij, onbeduidende bedienden, Els ergens heen brengen? Ik denk dat we op de vlucht zijn voor graaf Rottestein die het bloed van Els wil drinken. Dus hobbelen we in slecht weer door een ondoordringbaar woud en probeer dat maar eens in zo’n koets. Het gaat steeds harder regenen en de prut onder de wielen wordt steeds groter en dikker. Dan blijven we steken. Henk, die tegenwoordig scooters repareert, besluit te gaan kijken. Hij constateert dat de linkerachteras is afgebroken. ‘Zien of ik dat kan fixen,’brult hij over het lawaai van de stortregens. Dan horen we de koetsier vloeken. Eerst denken we nog dat het over de gestrande koets gaat, maar dat blijkt niet zo te zijn. Het is de tienerdochter die ruzie met haar vader maakt over de stapavond die zij nu niet meer zal halen door het oponthoud. Ze vindt alles stom en dreigt het donkere woud in te rennen. Els, met veel ervaring in crises, besluit uit de koets te klimmen, wordt bijna meegezogen in een modderstroom, maar Bob redt haar en trekt haar op de bok. Henk hangt in een kolkende rivier half aan de koets met in zijn hand een hamer waarmee hij woest op de as timmert. Al met al is het best een lastige situatie. Ik hoor Els roepen dat het natuurlijk rot is om die stapavond te missen, maar dat haar vriendjes het best zullen begrijpen als ze uitlegt wat een eikel haar vader is. ‘Geef hem nog een kans’. Dan, terwijl de koets voor driekwart scheef hangt en dreigt weg te zakken, worden we aangevallen door bandieten. Hun paarden staan tot aan hun nek in het water. De neus steekt boven het oppervlak. Ik roep: ‘Wat wensen jullie?’ ‘Wij willen de koets!’ schreeuwt de opperhoofdman. ‘Dat gaat niet!’roep ik. ‘Die rijdt niet, hij is kapot!’ Henk toont een stuk wiel en laat het los. Het drijft weg in het wilde woud. ‘Dan willen we het geld!’ roept de schurk, terwijl zijn paard alleen nog met de oren boven het water is. Ik wijs op een koffer die achter het wiel drijft, aan de horizon. ‘Daar is het geld! Pak het dan!’ De schurken willen me nu vermoorden, doodschieten en ophangen, maar geen enkele optie is een reële mogelijkheid, daar zij zelf het vege lijf moeten redden. Ze kunnen niet zwemmen dus dat gaat nog een opgave worden. Els klimt terug over de koets en beziet de situatie. Het geboefte hangt, vier man sterk, in een boom, Henk ligt op het dak van de koets en ik heb een staart van een paard te pakken. ‘Wat een drama!’roept ze. ‘Een echte crisis. Hoe gaan we dit oplossen?’ We springen van het dak in de bomen en onze koets gaat onder. Waar is Bob? O daar, hij hangt aan de overkant. En zo hangen we daar zeven dagen en zeven nachten. Dan pas komt de zon en verdampt het vocht. We laten ons vallen en kijken naar de resten van de koets. De criminelen gaan er snel vandoor, het kruit van hun pistolen is verrot net als het touw, zodat ze ons niet meer op kunnen hangen. Ze zouden ons nog kunnen wurgen, maar daar hebben ze geen zin in. Henk knapt de koets op, en omdat de paarden er niet meer zijn moet Bob het ding zelf trekken. Maar dan staat daar ineens graaf Rottestein. Hij staat achter Els en wil zijn tanden in haar nek zetten. ‘Heel mooi!’ lacht Bob. ‘Jullie hebben mooi stil gezeten!’ Ik knipper met mijn ogen tegen het licht. We drinken een glas wijn en kijken naar een koets in de hoek van de kunsthal. De koets is een fantasie bouwwerk van theatergroep La Cuisine Macabre. Het lijkt wel of ze mijn verbeelding van zojuist gestolen hebben. De koets is zwart, hoog, en voorzien van luikjes. Er steekt zelfs een handje uit. ‘Wat een hippe koets,’ zegt Els. ‘Ja hè,’zeg ik. We lopen om het ding heen en Henk merkt op dat het een enorm gevaarte is. Hij geeft een schopje tegen een wiel en ik zie dat zijn schoen vochtig is, terwijl het buiten droog is. Dus toch! Mensen kunnen net als deeltjes, tegelijk in het toen, nu en straks zijn. Beam me up.