vrijdag 31 december 2021

Stoom in de wolken

 


De machinist kijkt over het land en over de dijk naast het IJsselmeer.  Hij geniet van de vrijheid. Niet van het weer, het is bagger vandaag.  Maar evengoed zijn er gelukkig wel veel  passagiers op de spoorlijn Hoorn-Medemblik.

Het is wel jammer dat het leven moeilijker geworden is in de polder. Daar heeft het coronavirus voor gezorgd.  Er zijn veel mensen ziek, de zusters zijn overspannen en er zijn er ook bij die gaan klieren, uit frustratie.

De machinist zet de locomotief weer in beweging. Stoom ontsnapt sissend tussen de ijzeren wielen. 

Zal het allemaal beter gaan als we het nieuwe jaar inrollen?

Gaat het virus op vakantie? Blijven de mensen gezond, gaan de zusters weer fluitend naar het ziekenhuis, bergen de demonstranten hun spandoeken op?

Bij het station staan de nieuwe passagiers vroijk te lachen,  want er is een nieuw jaar, er is hoop.

Als we stil staan, weten we dat het goed komt.

Pak je tas,  zwaai nog een keer naar het dampende gevaarte dat in een witte pluim verwijnt aan de horizon.

Het komt allemaal goed.  De stoom wordt opgenomen in de wolken.




 


donderdag 2 september 2021

Langedoik, een gedicht over Langedoik (Langedijk)




 

Reed ik door het land,

zag ik kleine meisjes met hun kleine paardjes aan de hand lopen.

En dacht ik: waarom ga je niet op dit mooie dier zitten?

 

Het oude land met de houten schuurtjes, onder de dakrand de zwaluwen en de vleermuizen en de schapen grazen relaxt en kijken me aan. Wat moet jij hier?

 

Reed ik door het land, op mijn papabike, naar de tandarts.

Kijk daar stond een schoorsteen gedraaid als een wokkel, de schoorsteen van de chipsfabriek.

De fabriek staat naast de slootjes.

Er zijn erg veel kaarsrechte slootjes hier. Met bootjes in rood en groen.

De mannen heten hier nog Jan of Henk of Gerrit, net als mijn tandarts. Ze bakken brood, halen de kool van het land en stoppen de zoutjes in de oven.


Reed ik door het land.

En betrad de praktijk.

De wachtruimte leeg. Een lege tafel en twee stoelen.

De tijdschriften zijn opgezegd. De wc-deur is op slot.

De tandarts haakt met zijn haakje en spiegelt met zijn spiegeltje.

Altijd spannend als je tandarts iets ontdekt.

Een foto maakt.

Je een dia-raampje binnengeschoven krijgt.

Mijn kies daarna levensgroot  op een scherm. Is dat mijn kies?

Toch niks, zegt hij.

Uit mij ontsnapt een diepe zucht.

Dan nog het polijstpapje.

Korrelig als cement. De assistente brengt een doekje en een spiegel, zodat ik even moet denken aan de kapsalon.

Om te voorkomen dat de mensen in het dorp denken dat ik een snuif genomen heb. 



Reed ik door het land en zag langs de weg een mand met

bio-aardappelen, for sale

en reclame voor gratis, heerlijke  dampende paardenmest.

Even een jaartje laten besterven en dan op je landje prakken

voor supersperziebonen.

Reed ik door het land, hield ik van het land,

van zijn stoere nonchalance en zijn er-lijkt-wel- helemaal

niks- te veranderen.




 


dinsdag 24 augustus 2021

Pannenkoeken in Deutschland, restaurant Schachtbaude in Muldesstausee

Eerst ontving ik deze week een verkeerd geadresseerde mail uit Duitsland van het Arbeidsagentur. Die was bedoeld voor Frau Berg. Maar kwam bij mij. Ik heb in mijn beste Duits terug geschreven en daarna kreeg ik van Frau Denke een mail terug met ‘sorry’ en enige toeristische informatie over de streek, Muldesstausee, en het plaatselijke restaurant Schachtbaude, waarin men zich heeft toegelegd op het maken van een Hollandse pannenkoek. Want kennelijk heeft men de schoonheid en de smakelijkheid ondekt. De koks zijn er vijf dagen voor naar Nederland gereisd om het geheim te ontdekken, serieus. Zelf maak ik ze ook, met meel van molen de Engel, Koedijk. Mijn pannenkoeken zijn ook fantastisch! Toch benieuwd naar Muldestausee, het ziet er prachtig uit. Dit hieronder is molen de Engel.


                                            Molen de Engel, niet mijn foto!


Restaurant Schachtbaude

Egal ob süße, herzhafte Pfannkuchen nach holländischer Art oder deutsche, regionale Gerichte – bei uns wird jeder fündig! Kurze Wartezeiten, eine herrliche Umgebung und unser freundliches Team runden das Erlebnis in der Schachtbaude „Pannenkoek“ ab. Unser Innenbereich Unser frisch renovierter und modern eingerichteter Innenbereich hat wahren Wohlfühlcharakter und bietet Raum für tolle Gruppen und Gespräche. … Restaurant Schachtbaudeweiterlesen

A croc in Alkmaar Noord?


 





After we went home, we saw a giant croc in the waters of Alkmaar Noord. It was a big animal looking for some swimming people or someone on a supboard. Do you believe me? I can assure you, the photo is real.


And maybe you believe in bigfoot, or in the monster of Lochness. Now we have our own monster. The Wielingenwegmonster. It is big, it is hungry.and it loves you.



What do you think this is?

maandag 9 augustus 2021

Scheveningen: zee, strand, kermis en cultuur

 

                    7 augustus 2021 SVB

En ook als het niet zo mooi weer is, kun je voor je vermaak prima naar Scheveningen. Je wandelt langs de boulevard en bewondert de prachtigste wolkenluchten van de wereld en droomt over de zee. Je drinkt wat op een terras en daarna slenter je naar de pier om van de toren te jumpen. Vandaag zou ook de Olympische ploeg hier komen, of een deel ervan, maar later op de middag werd het weer steeds stormachtiger en met onweer. Dus het feest ging niet door. 


 

7 augustus 2021 SvB


    Waarom zou je dat niet een keertje proberen? Je kunt ook van de toren afglijden met een kabelbaan. Ook hysterisch. Maar ben je moe van de kermis en zoek je contemplatie, dan ga je naar museum Beelden aan Zee, een prachtig museum met een fascinerende collectie. 



 

7 augustus 2021 SVB

zaterdag 31 juli 2021

Geestmerambacht: de kracht van de stilte (en de bedreiging: de koe die gemolken gaat worden)

 

Geestmerambacht, een gebied dat 50 jaar geleden ontstond door een zandput die gegraven werd om onze huizen op te kunnen bouwen. Met een mobiele telefoon maakte ik vandaag opnames die prachtige wolkenluchten en waterpartijen tonen. Het gebied is redelijk maagdelijk wat betreft voorzieningen, en wat mij betreft, blijft dat zo.   





Vandaag maakte ik met Thijs een wandeling door Geestmerambacht, een recreatiegebied in de ouderwetse betekenis, dus weinig horeca, geen klimtorens, noem maar op. In deze voormalige zandput, met een diepte van 20 meter, kom je wandelen of fietsen. Als het warm is, kan je er zwemmen. Als je er wandelt, merk je hoe stil het er is. Ik kan weinig plekken in mijn omgeving opnoemen die zo rustig zijn. Er is een krachtige stilte, omdat het gebied gewoon het gebied is. Hoe belangrijk is stilte? Heel belangrijk denk ik. Stilte kan confronterend zijn, maar ook heilzaam, als een medicijn.





Het verbaast me niet dat er gemeentelijke plannen zijn om van dit gebied een dolle, bonte kermis te maken. Ik zag een promo-video, waarin gesproken werd over een hotel, een klimtoren en een flinke uitbreiding van de horeca. Het gebied wordt gezien als een koe die gemolken gaat worden. Dat zal flink wat mensen trekken, die geld meenemen. Prima voor de werkgelegenheid. Dat is hartstikke fijn, maar daar heeft mijn stiltegebied onder te lijden.




Dus ik zeg daar: 'nee' tegen. Ik begrijp de honger naar recreatie en naar inkomsten, maar dit gebied is op een andere manier zeer waardevol: de kracht van de stilte kun je er live, analoog ervaren. En dat moet zo blijven. Ik zet hier nog een paar foto's onder ,die ik vandaag met de mobiele telefoon maakte. Ik ben diep onder de indruk van het stromende water, de woestgrillige wolkenpartijen en het zachtdiffuse licht.


Deze laatste foto toont een stukje van de zeer oude Kleimeer. 




Wie gaf jou terug aan de aarde (2010)

 


                                Wie

                                Wie je was, een mens,

                                                met alles wat je zei en niet zei,

                                                bleef in ons, een vogel op een tak,

                                                en vloog- steeg in cirkels, op de warme lucht,

                                                verdween in dat blauw tussen gekartelde wolkenranden,

                                                zo was het een halve seconde,

                                                regendruppel, regendruppel, gaf jou terug aan de aarde.

 

                                                maart 2010   

 

maandag 26 juli 2021

Een steeg in Alkmaar


                 Een verlaten steeg in Alkmaar. Ik hou van stegen en doorkijkstraten. Je kunt er met

                 je ogen dicht van alles bij verzinnen. Of niet, gewoon voor de esthetiek.

Paard en vis

 



door R. Mahoney

Een aantal jaren geleden sprak ik in het dorpje Nijbroek in café de Arend, met een oude man, die eens onderhoudsmonteur was geweest in de omstreken van Gelderland. Zijn opa was verhalenverteller en veldwachter geweest. Veel van zijn verhalen speelden zich af op de Veluwe. Ik zette mijn recorder aan en luisterde. De man begon:

“Het paard waar ik het met jou over wil hebben is een bruin, jong en wild dier. Je kunt het niet beteugelen, daarvoor is het te onafhankelijk. In zijn drift naar vrijheid stampt het alleen over de heidevelden, hier bij ons in de buurt. Sommige schaapsherders en een enkele boer zeggen dat ze hem gezien hebben, maar zeker is dat niet. Het paard heeft geen naam, maar ik heb hem Libertas genoemd. Dat leek me een mooie naam voor zo’n mysterieus en krachtig beest. Vind je niet?

Hoe dan ook, het verhaal gaat hier in het dorp de ronde dat Libertas een ander paard zou hebben ontmoet. Een zwart paard, dat niet zo lief was en uit een kudde werd gezet, omdat hij andere paarden plaagde en sarde. De eerste ontmoeting was toen Libertas langs de maan vloog en landde bij een oude boerderij waarin een gierige boer woonde.

Daar trof hij het plaagpaard voor het eerst. Het stond daar de oogst zonnebloemen van die gierige boer op te vreten.

‘Hoi,’ zei Libertas stoer en nonchalant tegelijk.

Het andere paard, dat ik voortaan Ares zal noemen, gaf geen antwoord. Hij keek de ander loom aan.

‘Smaakt het?’ vroeg Libertas.

‘Bemoei je niet met mijn zaken,’ bromde Ares.

Libertas liep naar hem toe en probeerde hem recht aan te

kijken. Hij was nooit bang voor iemand.

‘Jij eet de zonnebloemen van iemand en je vindt dat ik daar

niks van mag zeggen?’’

Ares nam een dreigende houding aan, klaar om een schop met zijn voorbenen uit te delen.

‘En nu wil je mij nog schoppen ook?’

Ares was onder de indruk van de woorden. Hij liep achteruit

en zei: ‘Je bent ook een paard, laten we samen optrekken

man.’

En dat deden ze. Ze aten nu samen van de zonnebloemen,

en raasden door de tuinen van de deftige mensen in ons

dorp. Diverse mensen hebben dat gezien. Ze zagen een paard

met een witte onderbroek op zijn hoofd, voorbij razen. Vers

van de waslijn.

En ze renden dwars door het muziekkorps heen, toen dat

speelde op de verjaardag voor de deur van de burgemeester,

omdat die jarig was.

 

Ze stalen appels op de markt, ze maakten herrie in de nacht,

ze sprongen over slootjes en joegen achter schapen aan.

Maar op een ochtend, toen Libertas op zijn maat stond te

wachten, merkte hij dat hij niet zoveel zin meer had. En hij

sprak dat ook uit, zo was hij.

Hij zei: ‘Hoi Ares, hoe gaat het?’

Ares hoorde aan de matte intonatie dat er iets was met zijn vriend.

‘Ja, jij ook?’

‘Ik ga stoppen met die geintjes, Ares,’ zei Libertas en hij

klapperde met zijn staart. “Ik ben er niet de persoon voor.’

‘Laf figuur,’ smaalde Ares.

‘Je zoekt het maar uit,’ Libertas deed of het hem niet kon

schelen.

Ares keek hem nog eens aan en liep toen op een draf weg.

’Sukkel,’ brieste hij nog een keer.

Enigszins teleurgesteld over het verlies van zijn vriend, slenterde Libertas naar een vennetje, om te drinken. Het was een warme dag en hij dacht erover om naar de bejaarde paardenmanege te gaan, om te praten met de oude paarden. Hij stak zijn hoofd naar het water toen hij plotseling een vreemde verschijning gewaar werd. Het was een vis met een blauwachtige kleur. De vis had een staart, maar haar hoofd, romp en haar benen waren duidelijk van een paard. Het was een wonderlijke mix van vis en paard. Een onmogelijke ook, zodat Libertas meende dat hij dingen zag die niet konden kloppen. Het werd echt tijd dat hij met iemand ging spreken. Hij staarde naar beneden en zag dat het dier of wezen, wat het ook was, hem aanstaarde en breed lachte. Ze kwam plotseling boven het oppervlak, zodat er water op zijn snuit kwam. Hij schrok daarvan. Nog erger schrok hij van haar ogen. Het waren diamanten die in dat hoofd zaten. Ze fonkelden, ze twinkelden, ze tilden hem op en deden hem verlangen naar branden in het vuur van de zon, naar vliegen rond nooit ontdekte sterren en opgeslurpt worden – met haar- in een zwart gat.

 Nou goed, hij was dolverliefd op dat plaatje, dat ook weer snel onder water verdween. Daarom ging hij iedere ochtend even bij haar kijken, zonder te weten wat hij er mee aan moest. Hij stelde wel voorzichtig vragen aan een oud wijs paard op de bejaarde paardenmanege, maar die gaf geen duidelijk antwoord. ‘Trouwen met een paard dat onder water leeft, dat is niet mogelijk,’ zei hij tenslotte. Maar Libertas was koppig en bleef iedere dag zijn ronde naar het vennetje maken. Op een dag had hij zelfs een kort gesprek met het vispaard. Ze kwam boven en zei:

‘Hoi, hoe heet jij?’

Hij zei: ‘Libertas en jij?’

Ze zei: ‘Alyssa,’ het was geen gemakkelijke naam.

‘Kom je, kom je weleens op het land?’ stamelde Libertas. Ze

gaf geen antwoord. Schudde met haar lange, bruine lokken.

En ze dook onder en was weg. 

Maar toen gebeurde er iets. De volgende dag. Weer stond

Libertas met zijn bakkes boven het water, toen er achter hem

een schaduw verscheen. Het was zijn voormalige vriend.

Maar hij had het niet in de gaten,  hij was zo geobsedeerd

naar zijn vriendin aan het kijken. Zij keek hem weer aan met

 haar briljante, verleidelijke kijkers. Een seconde later sprong 

de paardenplaaggeest in het water van de Oude Kreek en

probeerde haar te trappen. ‘Kreng!’ riep hij zonder enige

reden. ‘Ik ga je doodmaken!’

Libertas was erg geschrokken. Hij zag de schoppende

bewegingen van de benen. Hij schreeuwde: ‘Stop!’ Hij hoorde

het meisje angstig gillen.  Hij trapte met zijn achterbenen en

raakte het hoofd van de aanvaller. Toen was het voorbij.  Zij

was weg, gevlucht en Ares draafde de velden op, of er niets

gebeurd was.

Libertas ging hem achterna en trapte hem tegen de flank. Ares

vocht terug en zo vochten zij tot zij allebei en uitgeput ieder hun

weg gingen.  

Jaren gingen voorbij. Echt jaren hoor. Libertas was zelfs heel rustig geworden. We zagen hem ook nooit meer op de heide. Hij was zelfs met een mooie merrie, een wit paard. Haar mest was gewild. Daar kon je je land heel vruchtbaar mee maken. Dat is een geheim van ons dorp.

 Maar allee,  Libertas kwam op een mistige morgen weer langs de oude paardenboerderij. In de weide stond een oud dressuurpaard. Haar manen waren grijs geworden.  Ze zei:  ‘Wat ben jij groot geworden, ik kende jou nog als veulen.’ ’ ‘Ja,’ zegt hij. Maar hij herkent haar niet. ‘Ik hoorde over Alyssa, je weet wel dat vispaardmeisje.’

 ‘ O ja,’ stamelde hij, hij was haar eigenlijk vergeten.  

‘Ze is dood. Ze hebben haar gevonden.’ Nou, ik ga weer naar mijn stal, kom je nog eens langs? Doeg!’

En hij kon het bericht niet geloven. Hij herinnerde zich weer de schittering van de diamanten ogen en hij herinnerde zich ook weer de vreselijke vechtpartij.  ‘Alyssa dood?’ Vroeg hij zich af, hoezo? Maar de jaren gingen voorbij en hij werd vergezeld door zijn mooie merrie met sneeuwwitte manen. Ze was lief, hij hield van haar en ze waren gelukkig.

Op een dag in de buurt van de Oude Kreek vertelde hij zijn merrie over het vispaardmeisje. ‘Ik moet je wat vertellen, ‘ zei hij. ‘Ik was ooit eens verliefd op een meisje dat leek op een vis, maar ook op een paard.’ Even wachtte hij, omdat hij verwachtte dat ze hem uit zou lachen, maar dat deed ze niet.

‘Ja?’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Ik heb weleens gehoord over een vispaardmeisje. Het was eigenlijk een zeemeermin, maar niet met een mensenhoofd. Tenminste, ik heb het uit de verhalen. Ik  moet eerlijk zeggen dat ik ze nooit heb geloofd. Ben je er zeker van dat je haar hebt gezien?’ 

‘Honderd procent zeker,’ zei hij. “Ik herinner me haar blauwe ogen nog als de dag van vandaag.’

‘Zullen we haar gaan zoeken?’

‘Dat heeft geen zin. Ze is dood.’

‘Ach. Wat spijtig.’

‘Ja, ik wilde haar nog altijd mijn verontschuldigingen

aanbieden voor de vechtpartij. Ik kon niet op tegen Ares.’

“Dat is niet erg, trek het je niet teveel aan, het is lang geleden.’

‘Ja.’

 Ze volgden de stroom en kwamen bij het punt waar het water uit de rotsen kwam. ‘Hier kwam Alyssa vaak,’ zei hij. Er was niets te zien. Er zwom een vis. Dat was een echte vis.

Er stond een reiger gulzig naar te kijken. Hij zei: ‘U zoekt zeker

het vispaardmeisje.’  ‘Ja,’ zei de merrie. ‘Vertel, weet u iets?’

‘Ik weet niet veel. Maar veel paarden en ook mensen komen

hier zoeken, want ze zijn nieuwsgierig. Maar misschien weet

u het nog niet: ze is dood, al lang geleden.’

‘Heeft u haar gekend?’ 

‘Nee, mijn grootvader wel. Hij vertelde over haar. Ze werd ziek en net voordat ze stierf kroop er nog een klein wezentje uit haar buik. Zij blies haar laatste adem uit en zakte naar de bodem. Het kind trappelde, want in de moeder was het niet goed gegaan. Zij was geen vispaard, maar een echt paard. Een fout van de natuur, wie zal het zeggen? Ze had geen kieuwen en spartelde. Ze kwam half boven en merkte dat zij werd opgetakeld in een net. Ze hoorde opgewonden stemmen.  Voor ze het wist zat ze in een donkere zak en werd ze meegenomen in zo’n  lawaaimakend ding met wielen. En verder weet ik niet waar dat vissenjong is.’

Libertas en Alyssa bedankten de reiger die nog even de vis doorslikte. Ze spraken er niet meer over. In hun leven ontbrak een veulen. Zij konden er geen krijgen, maar zij hadden er vrede mee.

Op een dag gebeurde er echter een drama. Heb je nog even? Libertas draafde weer eens over de bloeiende heide toen hij in de verte zijn oud geworden vriend ontwaardde. Hij kwam recht op hem af. Het paard bleef recht voor hem staan en zei- alsof hij daarop geoefend had: ‘Sorry. Sorry. Sorry.’

‘Zeg dat wel,’ zei Libertas. ‘Waar heb je al die tijd gezeten?’ Hij klonk bitter, vond hij zelf. Ares gaf geen antwoord.

‘We kunnen het goedmaken,’ snoof hij. ‘We kunnen het kind van Alyssa bevrijden. Ik weet waar ze gevangen wordt gehouden. Dan hebben we het weer in orde gemaakt met de moeder. Wat vind jij?’

 “De moeder is dood,’ zei ik hard. ‘Die heeft er niet veel aan.’

Hij keek even sip. ‘Ok, dat wist ik niet. Maar goed, dan is het

toch goed om haar kind vrij te maken.’

Libertas dacht even na. Het zou hem van zijn schuldgevoel af

kunnen helpen. ‘Is het gevaarlijk?’ vroeg hij.

‘Weet niet,’ zei Ares. ‘Zou kunnen.’

Die nacht gingen ze erop af. Ares wees naar de stal waar Sana

gehouden werd. ‘Daar zit ze in. Een prachtige merrie, net als

de moeder. Ze is bruin. Hou je daar van? Nou, ik niet zo. Maar

ok. Laten we die deur opentrappen.‘ Stoer als hij was, ging hij

voorop en schopte tegen de deur. Daarna schopte Libertas.

Een hond begon te blaffen. Ze schopten om beurten. De deur

begon te kraken. De merrie begon te hinniken.  Ze hoorden

voetstappen. De deur viel uit de sponning. Libertas zag de

broodmagere, verwaarloosde merrie. Haar ogen vol

doodsangst. Hij hoorde mensenstemmen schreeuwen.

‘Rennen!’ riep hij tegen Sana. Ze kon amper rennen. Daarom

rende hij.  Zij hapte in zijn staart en zo stegen ze op, in

de donkere nacht. Er was een prachtige komeet te zien en het stof dat er vanaf kwam, viel over de akkers en zorgde voor een grote oogst.

Ares bezat de kunst van het vliegen niet. Terwijl ze daar boven

de stallen cirkelden, klonken schoten in de nacht. Ares zakte

ineen. ‘Gvd, een prachtig paard!’ riep een stem. ‘Sjeezus, ik

dacht dat het een dief was.  Bel een dierenarts. Shit.’

‘Ik dacht dat ik twee paarden.. eh.. mannen zag..’

En Ares blies zijn laatste adem uit. Hij had zijn leven gegeven voor een ander. “

 De oude man zweeg. ‘Dat zou ik ook gedaan hebben, als ik zo’n paard was. Iets voor iemand anders doen.’ Hij liet zijn bierviltje tussen zijn vingers door rollen. Ik knikte. Het verhaal was te fantastisch voor mijn redactie op de krant, maar misschien kon ik het nog eens in een boek over streekverhalen opschrijven.

Ik stond op en pakte mijn jas. De man pakte mijn arm. ‘Als ik dat paard geweest zou zijn, dan had ik die dochter meegenomen. U?’

‘Nee,’ zei ik. ‘Dat is niet wat in mijn vrije bestaan als journalist past.’ We nemen afscheid en als ik naar buiten stap, zie ik een klein meisje, met rode wangen, op een enorm, bruin paard voorbij stappen. Ongelofelijk dat zo’n kind dat durft. Ik spreek haar aan. ‘Hallo,’ zeg ik. ‘Mag ik jou iets vragen?’ Ze roept iets terug. “Weet jij of er hier in de buurt een soort oude paardenboerderij is?’ Ze lacht breed naar me en wijst naar links. ‘Ik loop even mee,’ roept ze. We gaan rustig naar een weiland. Het meisje klimt van het dier af en wijst naar de paarden. ‘Dit is een paardenrusthuis,’ zegt ze. ‘Kijk dat is Lingus, een 


Arabier, en dat is Sjoan, een Engelse volbloed.’

‘Ze kennen mij ook.’ De dieren kwamen op haar af. Ze was volgens mij nog geen veertien jaar. ‘Ze zijn oud hoor,’ lacht ze. ‘Hoogbejaard.’ De paarden snuffen aan mijn jas. Ik streel de neuzen. Ik ben diep onder de indruk van hun zachtheid  en warmte, hoewel ik het oprecht spannend vind. Ik bedank het aardige meisje en even later zit ik in mijn auto op de snelweg naar Amsterdam.

Ik heb een onwaarschijnlijk verhaal gescoord, waar ik niet veel mee kan, maar ik heb vandaag iets gevonden waar ik al een tijd naar zocht, zonder het te beseffen: de rust, de natuur, het buiten zijn.

Die stedentrip ga ik afzeggen, een natuurhuis ga ik boeken en ik ga Marije van de tekstredactie vragen of ik op haar manege kan komen. Leven is als een stroom  vol vispaarden. Het kan alle kanten op.

Ik ben blij als een kind met mijn ontdekking en van vreugde druk ik het gaspedaal te hard in. Ik zie een motoragent in mijn spiegel met zijn arm gebaren dat ik aan de kant moet stoppen.

R.Mahoney

25-7-2021

 

                         ********* einde******************

woensdag 21 juli 2021

Cultuurbuur met Sjoerd, een podcast van Ingrid Koens



In Cultuurbuur van de lokale radio, was ik onlangs te gast, hier het verslag van het gesprek, in podcastvorm. Klik op de link voor het gesprek:

https://youtu.be/Cpc7OlXmjS4

maandag 19 juli 2021

Een zomerse dag aan de Noordzeekust

 



De zon rekt zich ’s morgens uit in het oosten,

doet het rustig aan, vakantie, geen haast,

ik doe ook kalm, pak de parasol,

die half opgegeten is door de muizen,

en hap een appel, rood, zoetzuur,

van Joost de sinaasappelman, aan de deur,

nu wordt het really hot, hotter than july.

Ik zal kijken of de boontjes al koken

en daarna zal ik ze eten, met sojasatésaus,

en in de tuin waarboven soms in de schemering een

vleermuis fladdert, soms hoor, niet altijd en waarachter in de

bosjes een platte dode egel ligt,

zal ik wachten tot de zon zogenaamd zijn rode zwempak

aantrekt en onderduikt  in de zee,

en sommigen geloven dit echt, omdat zij ook denken dat de

aarde plat is.

In de schaduw van de planeet zal ik nog even op een  

plastic tuinstoel naar de sterren kijken en me voornemen

morgen mijn spieroefeningen te doen

en het zadel van mijn fiets te vervangen.

Ik denk aan de liefde die al in de slaapkamer boven ligt,

met een loopneus en en een zere keel.

Dit wordt een nacht zonder pyjama.


zondag 11 juli 2021

Rein de koetsier uit Drenthe


 In het land van Bartje verwacht je bruine bonen, maar Bokma? En wie is Rein? 

vrijdag 9 juli 2021

Een herinnering aan de coronatijd






Dit is alvast een herinnering voor later, aan de bizarre coronatijd. Een leeg klaslokaal, leerlingen die ergens achter een computer zitten. En hierna een eindexamenklas in twee helften verdeeld, maar dan wel fysiek. Zo bizar gaat het niet snel meer worden. Hoop ik. Dit is een beeld uit januari 2021. Sommige leerlingen zie je met een foto op het scherm, maar dat wilde niet zeggen dat ze er ook echt waren.



Nasi of bami?


 Zal ik gaan voor de nasi speciaal of toch maar de bami? (foto Bijlmerdreef 8 juli)


woensdag 7 juli 2021

Tekening van Jelle Bouwhuis en een beetje van mij

Jelle Bouwhuis is een tekenaar die graag werkt met zijn dromen en zijn fantasie. Voor deze prent leverde ik een potloodschets, die hij uitwerkte met krijt. Jelle is afgestudeerd aan de Rietveldacademie met zeer fijne pentekeningen van zelfbedachte steden. Later verliet hij deze stijl en begon expressionistischer te werken. De straat is meestal zijn werkterrein. In zijn tas heeft hij altijd een dummyboek en krijtjes waarmee hij urban sketches maakt.


dinsdag 6 juli 2021

Gebed van een fietser

 





Gebed van een fietser

 

U daarboven,

kunt u de wind even uitzetten,

of op standje zomerbries

en de regen

sparen voor als het warm is

-          dan hoef ik de planten niet te begieten-

en een led lampje in die zonnelamp draaien

dan ben ik een tevreden fietser.


2019

De nacht van de boeven oktober 1628

De Willem Holleeder van de 17e eeuw, IJsbrand Nobel, is bekend van een actie in een nacht van oktober 1628. Ik weet dit omdat ik een verhaal over hem schrijf. IJsbrand is met zijn piratenschip geland bij Egmond. Is het strand overgestoken, rechtsaf langs het Maelwater. Daarna de Baeffies polder door en de Breelaan naar Ypestein, het kasteel van een rijke heer, Bardes. Om daar te gaan roven en de man te kidnappen. Toen dat niet lukte is hij de Oosterweg afgelopen, naar een herberg, heeft daar een paar pinten gevat en besloten een boerderij te overvallen. Hij deed dit alles te voet, dus dat was een aardige tippel. Dit is een originele kaart uit de 17 eeuw. Het terrein is vlak, met weilanden, zonder bomen. Waar nu bos is, was land. De route van de boeven is de meest waarschijnlijke. Heb jij een ander idee? Laat het me weten. Helaas is Ypestein afgebroken. Spannend om naar zo'n oude kaart te kijken en te weten dat er een heftig gevecht heeft plaatsgevonden. Dit gebeurde bij de boerderij die lag aan de Oosterweg (het bovenste groene lijntje). Het liep niet goed af voor de schurk.


zondag 4 juli 2021

Voor op zondag als je geen zin in drukte hebt


Dit is het uiteinde van Nederland. Den Helder. Hier kun je niet verder. Het is er stil. Aan de overkant zie je een zandplaat:Texel. 

maandag 21 juni 2021

Tante Sjaan en ome Han 2 (gewijzigde versie) met dank aan premier Rutte

 



Sjaan en Han. Die kennen elkaar helemaal niet. En ze zijn oud, heel oud. Sjaan woont in een oude volkswijk, waar allang gerenoveerd had moeten worden. Haar huis met Willem, haar man, is twee keer zo oud als zij bij elkaar, en er is nooit veel aan gedaan. Het dak lekt en er zitten scheuren in de muur. De voordeur moet je voorzichtig dicht doen. Sjaan heeft er niet veel moeite mee. Ze heeft haar hele leven in de ouderenzorg gewerkt en vier kinderen opgevoed.

Alleen Willem gaat de laatste tijd niet goed. Hij beweegt zich in een rolstoel en hij gaat iedere dag achteruit. Hij roept voortdurend dat het niet lang meer kan duren. Willem heeft zijn laatste werkzame jaren op de taxi doorgebracht tot het niet meer ging, nadat een klant een blaaspijppijltje in zijn oog had geschoten. Een wonderlijk ongeluk en hij wilde daar niet over praten.

En dan Han. Een klein, dikkig mannetje met een krans van haar op zijn schedel. Veel zware problemen met zijn hart. Had een scharrel met Sjaan, in zijn jeugd. Verder kwam er niks van. Toch was Han haar niet vergeten. Soms meende hij haar in de haven te zien, want hij werkte zijn leven lang in de visserij. Han was niet meer getrouwd. Zijn vrouw Truus had hem bedrogen met de behaarde overbuurman. Toen Han erachter kwam, heeft hij die Joop, een schop tussen zijn benen gegeven en toen kwam er een rechtszaak, want Joop beweerde dat Han hem met die rotschop onvruchtbaar had gemaakt. Joop verloor die zaak.

Bij zijn kapper Leonard hoorde Han onlangs dat een klant van Leo een kennis had die Sjaan van de bingo kende. Zo verkreeg hij haar telefoonnummer. Na diep zuchten belde hij haar en ze leek totaal niet te weten wie hij was. Maar hij mocht langskomen hoor. Geen probleem.

En zo trof hij haar vijftig jaar later, samen met haar halfblinde man Willem. Hij vertelde dat iemand hem had gezegd dat ze dood was, maar hij had dat nooit geloofd. Sjaan kon toch niet zomaar doodgaan?

Sjaan zag er goed uit, vond Han. Ze droeg een beige trui met daarop een medaillon boven een geplooide zalmroze rok. Haar haar was donkerblond en was nog net zo lang als toen. Twee grote ronde oorbellen bungelden in haar oren.

Haar handen waren zacht en rond en ze schilde een appeltje voor haar Willem. Sjaan had haar hele leven goed voor hem gezorgd. De televisie stond zacht aan. De premier sprak over Sjaan en Han. ‘Hij heeft het over jullie,’ lachte Willem. ‘Maar jullie mogen niet knuffelen!’ Ze lachten nu alle drie. In Han begon een klein vuurtje te branden. De vele relaties en vriendinnen die hij bemind had, konden niet op tegen Sjaan. Hij hield zijn hoofd schuin en keek voorzichtig naar haar, terwijl ze de appel jaste. Je ogen zijn van blauwe parelmoer, Sjaan, dacht hij. Je lippen als het rood van rijpe kersen. Je neus een beeldhouwwerk dat ze tegenwoordig niet meer zo maken. Toen ze met haar hand haar haar achter haar oor streek, net als vroeger, voelde hij een diepe brand in zijn borstkas uitslaan. Hij begon heftig te zweten en ze zag het.

‘Gaat het goed, Hans?’ vroeg ze. ‘Wil je nog een kopje koffie?’ ‘Ja hoor, het gaat prima,’ knikte hij. Hij begreep niet waarom hij het nooit had durven zeggen. Ook nu niet. Waarom zou hij niet opspringen en het hard door de kamer toeteren?

‘Het is warm,’ zei Willem.

‘Ik kan me jou niet zo goed herinneren Hans,’ zei Sjaan.  Ze vouwde haar handen op haar schoot. ‘Ik ben als kind weleens verliefd geweest op een kleine, beetje dikke jongen, misschien was jij dat.’

‘Verliefd geweest?’ reageerde Willem verbaasd. Hij kon zich niet voorstellen dat er een leven voor hem was geweest. Ze had er nooit over gesproken. ‘Op die augurk naast me?’

‘Ja, heel verliefd,’ zei ze. ‘Elke nacht droomde ik van hem. Maar misschien was het iemand anders, ik weet het niet.’

‘Hoor je dat Henk?’ riep Willem. ‘Ze was verliefd op je. Mooie boel.’ ‘Ach, als kind,’ zei Sjaan, maar ze had plotseling een liefdevolle, zachte glimlach om haar lippen. ‘Het is zo mooi, zo oprecht om als kind verliefd te zijn. Zo puur wordt het nooit meer.’

Melancholie rolde door de kamer. De lapjeskat rekte zich uit en voor de deur, zichtbaar vanuit het linkerraam, werd door twee jongens gevochten. Han zag dat de ene jongeman een groot mes liet zien. Als hij kon, zou hij met Sjaan vertrekken naar een beter deel van de stad. Hij bezat nog wat spaargeld. Maar wilde zij iets, zag zij iets in hem?

Willem rolde met zijn stoel naar een kastje en pakte er papier uit. ‘Ik heb een idee Sjaan,’ zei hij. ‘We regelen het nu effe.’

‘Wat?’ vroeg ze, want ze zat nog met haar gedachten in een teder, roze gekleurd dromenland. Ze liep met Han lang geleden langs de havenkade. Ze waren heel jong en heel verlegen. Ze zagen de zon rood aan de horizon verdwijnen. Het was een prachtige zomeravond. Een opstapper van de loodsboot zwaaide naar hen, terwijl ze voorbij voeren op weg naar het volgende schip.

Ze keek naar Han, die met een doekje zijn voorhoofd afdeed. Hij zag er mooi uit, vond ze. Hij had grappige, spottende bruine ogen en een leuke lach. Ze kon zich wel voorstellen dat hij ooit haar geliefde was.

‘We regelen het,’ zei Willem weer. Hij richtte zich tot Han en het leed geen twijfel dat het Willem totaal niet om romantiek ging. ‘Ik ga binnenkort de pijp uit en jij gaat voor Sjaan zorgen. Dat wil je toch?’

‘Asjeblieft Willem,’ protesteerde Sjaan. Maar Willem druiste verder. ‘Jullie gaan hier wonen en je neemt mijn auto. Ok?’ Han kon wel door de grond zakken. Alle romantiek en mooie dromen werden door deze man door het doucheputje gespoeld.

‘Mijnheer,’ zei Han. ‘Ik ken u niet, ik ken Sjaan van heel vroeger en ik was alleen benieuwd hoe het met haar ging. ‘

Sjaan voelde een traan over haar wang glijden. Ook Han begon te grienen. ‘Ik heb veel aan je gedacht Sjaan,’ zei hij. ‘Heel veel.’

De deur ging open en er kwam een lange, blonde vrouw binnen. Han schatte haar een jaar of veertig. Ze droeg een paardenstaart. Ze keek even naar het emotionele tafereel en riep: ‘Mama, wat gebeurt hier? Wie is dit?’

‘Dit is Hans, of Henk,’ mopperde Willem. ‘Ik probeer ze an elkaar te koppelen, want het zijn tortelduifjes.’

‘Wat?’ brieste de dochter. ‘Dat heb jij gedaan hè, Willem? Dat is jouw schuld. Kijk nou, mijn huilende moedertje. O, jij ploert, jij schurk. Mijn hele leven al heb je van haar als een schurk geprofiteerd. Maar nu ga ik je wurgen.’ Han zag dat ze een touw in haar handen had, dat ze om de nek van de arme Willem legde. Zo direct zou hij getuige zijn van een moord. Maar hij had de moed niet de vrouw tegen te houden. ‘Ik moet maar eens gaan,’ fluisterde hij. ‘Ik moet mijn eten nog opwarmen.’

‘U blijft zitten tot ik deze schoft heb omgebracht,’ zei de dochter. Willem beefde van angst over zijn zieke lijf. ‘Doe het niet!’ riep hij. ‘Ik blijf toch je vader!’

Daarna legde de vrouw het touwtje weg. ‘Ik wurg je niet,’ zei ze. ‘Alleen omdat het sneu is voor mama.’

Han pakte zijn jas. ‘Ik ga, Sjaan,’ zei hij gedwee.

 ‘Ik laat je even uit,’ zei ze.

Hij stapte naar buiten, koude lucht stroomde zijn neus binnen. Het was donker. De politie sleepte ondertussen de twee jongens in een gereedstaand busje.

 ‘Dag Sjaan,’ zei hij en hij wilde haar kussen, maar dat mocht niet, want het was coronatijd.

‘Mama!’ riep een stem vanuit het huis.

‘We gaan,’ zei Sjaan onverwacht. Ze wees op zijn auto,                 maar hij zag dat de wielen er door het tuig af waren gesloopt.              De auto steunde alleen nog een stapeltje bakstenen.                           ‘Dan gaan we lopen,’ zei ze. Ze liepen naar de kop van de haven. Ze wees naar het standbeeld van de zeeman met de lantaarn, op de kade.  ‘Hier was het,’ zei ze. ‘Hier heb ik gestaan, lang geleden. Met jou. Ja, jij was het. Wat was je mooi toen en wat hield ik van je.’ ‘Ja, ja,’ zei hij trots. ‘Ik weet het nog goed, dat restaurant was er nog niet eens.’ Hij wees naar rechts. ‘Daar was een bunkertje. Ik weet het nog. En soms gingen we hier ijs eten, weet je nog. Stond er een mannetje met ijs. En toen kwam er nog een mannetje met ijs. Kregen ze toch een ruzie.’ Ze lachte.    

Sjaan wees naar de rode, gietijzeren vuurtoren aan de overkant van het water. ‘Daar gaan we naar toe,’ zei ze. Ze liep hard voorop. Voor zo’n oude dame kon ze nog goed dribbelen. Bij de toren aangekomen liet ze een sleutel zien. ‘Ik ben een van de twee mensen in deze stad die hier een sleutel van hebben.’

Ze gingen naar binnen en klauterden de paar honderd ijzeren treden omhoog. Han was er nog nooit geweest. Het uitzicht, op veertig meter hoogte, was werkelijk prachtig, adembenemend.  Heel ver weg straalden de lichtjes van de schepen vriendelijk over het water van de zee. Zo nu en dan gleed het rondgaande torenlicht verblindend over hun schouders. Ze zoenden plotseling hartstochtelijk als twee jonge tieners. Han zweefde van geluk. ‘O, Sjaan, wat doe je me aan,’ hijgde hij.  Ze zei: ‘Kom, we gaan. Willem wacht.’

De volgende avond liepen ze hand in hand over de Trawlerkade, langs de vissersschepen. Het was nog warm, na een zinderend hete dag.  Sjaan zei: ‘Ik heb een kaasschotel bij me in de tas.’ En eerst dacht Han nog dat ze bedoelde dat ze die samen op zouden gaan eten. Dus hij zei: ‘Lekker.’ Maar zij zweeg en ging op zo’n bolder zitten, waar ze schepen aan vastleggen met een dik touw. Aan de overkant lag de ferry naar Engeland klaar om weg te varen. Achter hem was een grote winkel met scheepsbenodigdheden. Voor de deur stond een gigantisch grote spoel, waarop de netten worden gedraaid.

Het viel hem op dat ze een vreemde glimlach op haar lippen had. Ze zei:  ‘We wachten even op ze.’ Het verontrustte hem ineens. Had ze het over mensen? Maar nee, ze sprak langzaam en zei: ‘De havenkabouters komen zo, ze zijn gek op kaas.’  Even was het of iemand in zijn buik stompte. Wat een onzin kraamde zij plotseling uit. Hij keek nog eens nauwkeurig naar haar ronde blauwe ogen. Er was een peilloze leegte in, een niet te beschrijven eenzaamheid. Hij werd misselijk. ‘Ze komen niet vandaag,’ zei hij. ‘Ze komen later,’ fluisterde ze. Ze zette de kaas neer bij een groot, verlaten anker. ‘Daar zijn ze! Kijk daar! Daar!’ riep ze. ‘Waar?’ vroeg hij sukkelig. ‘Daar!’ ze rende naar een oude, vergane laars en riep: ‘Hallo lieve jongens!’ Ze wierp de kaas van de schotel. ‘Pak maar hoor schatten, eet maar lekker op!’ En tegen de man schreeuwde ze: ‘O, ze zijn er zo dol op, kaas en kijk toch eens hoe schattig ze zijn met hun rode mutsjes en hun visserspak en hun gele laarsjes!’ Hij knikte schaapachtig. ‘Kom we gaan dansen,’ zei hij. Hij neuriede: Chiquitita tell me the truth… Hij pakte haar handen en ze dansten. Daar werd ze rustig van. Het was heerlijk weer even bij haar te zijn, ook al was ze niet meer zo bekwaam.

Ze wandelden rustig naar haar huis. ‘Doe je voorzichtig,’ zei hij en hij kuste haar op haar wang.  Hij schuifelde door de nacht. Een nachtegaal zong, maar hij wist dat er van romantiek geen sprake meer kon zijn en dat ze ver weg van hem was. Hij rook de zoete geur van jasmijn en begroette een kat die naar hem keek. ‘Ik zal haar begeleiden,’ zei hij tegen de kat die tegen zijn been kronkelde. ‘Dat is het enige wat ik nog voor haar kan doen.’ Hij zag dat de kat op een stukje kaas kauwde. ‘’Een kat die kaas eet,’ zei hij. ‘Dat kan dus ook nog.’

En zo wandelden Han en Sjaan iedere avond naar de haven, waar hetzelfde ritueel zich voltrok. Ze ging op een bolder zitten, wierp de kaas van de schotel, waarna ze dansten en vertrokken. Hij hield van haar en zei nooit veel. Maar thuis huilde hij veel om de liefde die hij terugvond en weer snel verloor.

Op de laatste avond van de zomer ging het onverwacht verkeerd. Hij had een jas aangetrokken, het was fris, ergens in september. Ze schuifelden weer naar de havenkade. Zij droeg een dikke rode winterjas en een zwarte hoed. Toen zij op ongeveer honderd meter van de bekende bolder waren, zag hij op de kade, bij lunchroom Bart, een rond voorwerp liggen, het was van roestig  ijzer en ongeveer een meter hoog. Uit het gebarsten ijzer staken tien, vijftien sprieten van ongeveer vijf centimeter dikte.  

‘Een bom!’ riep hij. ‘Daar ligt een bom!’ Maar zij hoorde het niet. Zij zei: ‘Laten we doorlopen, ze wachten op ons.’

‘Nee, stop!’ riep hij. ‘Daar ligt een zeemijn!’  Hij greep haar vast en duwde haar tegen de kademuur. Zij verzette zich hevig. Ze krabde hem, ze trok aan zijn haar. ‘Laat me los, laat me los!’ krijste ze. ‘Laat me los.’ Ze vielen, hij bezeerde zijn schouder, zijn jas scheurde. Ze wist te ontkomen, verloor een schoen. Hij stond op, wankelde en zag dat ze recht in de armen van de politie liep. De agent was bezig een roodwit lint om de bom te spannen. ‘Stop!’ riep hij. ‘Mevrouw, stop, niet verder.’

Han zag dat ze nu op de agent inhakte met de schotel kaas. Hij bloedde hevig aan zijn hoofd, maar voor ze het wist, lag ze op de grond. Het volgende ogenblik zat ze gearresteerd in de politieauto.

‘Is dat uw vrouw?’ vroeg een lange agent nog nahijgend aan hem. Hij knikte. ‘ Pittig typje, we nemen haar even mee, het is te gevaarlijk hier met dit ding. Iedereen moet hier weg.’ Hij zag mensen haastig uit hun huis komen. Jong en oud haastte zich weg uit het havengebied. Hij zei: ‘U heeft helemaal gelijk, ik heb ook eens zo’n ding in mijn netten gehad.’ De agent keek hem onderzoekend aan. ‘U bent visser?’ ‘Niet meer,’ schudde hij.

‘Wat doet u dan hier zo laat?’  ‘Het was de liefde,’ zei hij. ‘Nou ja, wat er van over is..’

‘Dat snap ik,’ zei de agent. ‘Ik ben ook al heel lang getrouwd.’

‘Goedenavond mijnheer,’ sprak Han. ‘Ik ga naar huis.’

‘Goedenavond,’ zei de agent. ‘Pas goed op u zelf.’

En onderweg kwam hij ze tegen, eerst de kat, die hem smekend vroeg om kaas. En daarna de havenkaboutertjes. Zeven kaboutertjes, ieder in een visserspak met laarzen.

Ze deden of ze hem niet zagen. Hij moest om zichzelf lachen om zijn eigen gekte.

En Sjaan?

Hij zag haar nog een laatste keer toen ze voor het raam van huize Breezicht stond. Ze keek uit over het Noordzeekanaal. Een sleepboot van Wijsmuller tufte voorbij. Ze zag Han. Hij zwaaide, daar stond zijn jeugdliefde. Kwetsbaar, maar pittig, had de agent gezegd. Een zuster voerde haar zachtjes weg bij de arm. Haar mond opende zich en met haar vuist sloeg ze op haar borst. Op haar hart.

Hij ging naar zijn huis aan de Orionweg, kroop in zijn bed en sliep vredig in.