woensdag 15 juli 2009

Henk Blufstra en de reuzenbij



Henk Blufstra leest graag sprookjes. Hij was allang geen kind meer, maar hij vond het fijn om over elfen en prinsen en prinsessen te lezen.
Op een avond zat mijnheer Blufstra nog even in zijn favoriete stoel bij het raam dat uitzicht bood over de tuin. Het was zo’n zeldzame zachte avond. In de verte speelde iemand een sonate op een piano en de klanken rolden zo teder. O, en alles rook zo zoet, het was zalig daar te zijn.
Hij dommelde een beetje in, toen er plotseling een reuzenbij zijn kamer in kwam zweven. Het was echt een hele grote bij, van zeker drie meter lang en twee meter hoog, met erg grote ogen en vooral een erg grote bek. En wat denk je van die lange, gevaarlijke angel die uit zijn achterwerk stak? Mijnheer Blufstra schrok zich rot. Hij stond op uit zijn stoel en riep: ‘Pssst! Ga weg! Ga weg!’ en hij wapperde met zijn handen. Maar daar was de reuzenbij niet gevoelig voor… ‘Ik ga je steken!’ siste hij. ‘Akelig mannetje!’
Mijnheer Blufstra hoorde stemmen om hem heen. Het waren joelende cowboys met grote hoeden en laarzen en pistolen. Eentje schoot een gat in het plafond en de anderen riepen: ‘Yiehoe! Vang hem Blufstra! Vang hem!’ En ze gooiden hem een lasso toe waarmee ze normaal hun koeien vingen. Mijnheer Blufstra kon hem nog net op tijd vangen, want de bij boog zijn enorme kop en ramde hem omver. Henk Blufstra stond echter snel op en cirkelde met de lasso, hoewel hij niet goed wist hoe dat moest. De bij draaide zich om en probeerde hem met de angel te prikken. Henk dook weg en rolde door het zand. ‘Mis!’ riep hij. ‘Walgelijk type!’ Hij cirkelde nog eens met de lasso en de lus schoof over de angel. Mijnheer Blufstra trok uit volle macht en ook de bij trok uit volle macht, maar dan de andere kant uit, dat begrijp je.
De cowboys joelden en juichten en de whisky ging gretig van hand tot hand.
Ook gooiden ze volop met dollars om te gokken wie er zou winnen..
Mijnheer Blufstra zag rood van de inspanning. Zweet drupte van zijn voorhoofd. Ook de bij spande zijn kaken en trok … en mijnheer Blufstra scheurde bijna uit zijn hemd.. en toen .. en toen .. krak! Daar sprong de angel uit het lijf van de bij en door de schok tuimelde mijnheer Blufstra achterover. De bij vloog met zijn kop tegen de breedbeeldtelevisie en bleef eventjes bewusteloos liggen. De cowboys lachten heel hard en liepen vloekend weg. Henk Blufstra stapte op de bij af, tilde hem op, met al zijn kracht, en duwde hem uit het raam. Het beest duikelde eerst naar beneden, maar vlak voor hij op de grond was, vouwde hij zijn vleugels open en vloog weg als een zwarte schaduw tegen de roder wordende zon. Blufstra veegde het zand bij elkaar, deed dit in de vuilnisemmer en zag toen de angel liggen. Een lang ding, met een  gemene, scherpe punt.  Wat had er niet kunnen gebeuren met hem als het beest hem daarmee gestoken had. Hij wierp ook de angel uit het raam en die verdween in het water van de gracht. Zijn vrouw kwam thuis van haar zangkoor. Snel ging hij in zijn stoel zitten of er niets gebeurd was. ‘Dag schat,’ zei ze. ‘Wat heb je rooie wangen? Heb je koorts?’ ‘Nee hoor,’ zei hij. ‘Heee ... !’ wees ze. ‘Wat is dat nou?’ ze pakte de lasso beet. ‘Een lasso. Wat leuk. Hoe kom je daar aan? Ga je cowboytje spelen?’ Ze geeuwde. ‘Het was gezellig, maar warm vanavond op het koor. Ik neem nog een glas water en dan ga ik naar bed. Zie je zo schat!’ Ze vertrok en hij stond op. Hij sloot het raam en zag de bij niet meer. Het was donker. Hij rook nog even aan de zoete geur van de zomer. ‘Waar zou de bij gebleven zijn?’ dacht hij hardop. ‘Naar de eerste hulp, denk ik ..’ Hij zag in een hoekje van de kamer nog een bergje geld liggen. Dollars van de cowboys! Even voelde hij zich opgewonden, maar toen zag hij het alweer: nep dollars, dat kon ook niet anders op zo’n sprookjesachtige, zomerse avond. ‘Ik kom eraan schat!’ geeuwde hij door het kogelgat naar boven.

zondag 12 juli 2009

De koe die een boom wilde voor haar verjaardag


Juffrouw Dollie was de beste koe van de stal. Ze gaf de mooiste en de lekkerste melk en daarom was boer Albert heel blij met haar.
Op een dag, na een lange, koude winter, werd het weer lente. Boer Albert zei tegen Dollie: ‘Juffrouw, het is weer voorjaar, het gras is groen, je mag weer uit de stal. Fijn hè?
‘Ja!’ zei juffrouw Dollie. ‘Helemaal geweldig!’ En zo geschiedde. De staldeur ging open
en de juffrouw huppelde het weiland in. Ze vond het heerlijk! Die frisse lucht, het zonlicht op haar huid! ‘Jiehoew!’ loeide ze. ‘Yes! KoeiVet, Koeigaaf, koeicool!’
De mensen die aan de rand van het weiland woonden, moesten om haar vrolijkheid
lachen. Een dansende koe, dat was grappig! Sommigen namen haar op, op de video.
‘Zo Hollands, heerlijk!’ zei een rijke man in een ruitjesbroek. Juffrouw Dollie kwam op hem af. Hij aaide haar over haar snuit. ‘Hallo!’ zei ze ineens. De mensen keken even op.
‘Kun jij praten koe?’ vroegen ze. ‘Yes!’ riep ze. ‘Ik kan Engels, Duits en Nederlands!’
‘Okee!’
‘Van wie heb je dat geleerd?’
‘In de stal van een oudere geit, die al overal is geweest..’
‘Dat is heel knap, koe..’
‘Dollie, zeg maar Dol..’
‘Ongelofelijk! Dat is nieuws, zeg!’
‘Heee … luister,’ zei ze tegen een mooie jongeman. ‘Albert heeft gevraagd wat ik voor mijn verjaardag wil hebben, maar ik weet niks .. ’
‘Wanneer ben je jarig dan Dol,’ vroeg de man.
‘In juli..o.. Albert wil me een tattoe geven op m’n kont, maar ik ben helemaal niet zo
tattoe - erig en anders een bh voor mijn uiers..dat vind ik niks voor mij..’
‘Weet je wat je dan vragen moet?’ zei de jongen enthousiast.
‘Nou?’
“Vraag een boom voor je verjaardag!’
‘Dat is een goed idee, maar eh .. ik kan helemaal niet klimmen..’
‘Juffrouw Dol, een koe hoort niet in een boom te klimmen!’
‘Dat was een grapje.. ha..ha..!’
‘Onder die boom heb je dan in juli en augustus een heerlijke schaduw!’
‘Yes! Wat een superkoeivet idee!’
Juffrouw Dollie huppelde van blijdschap door het verse groen.
Ze zag boer Albert aan komen lopen. Hij zat achter Desi Bee aan, het varken, dat weer
eens was ontsnapt.
‘Ik heb even geen tijd nu Dol,’ hijgde hij en hij duwde Desi Bee terug in haar hok.
‘Zo zeg ’t maar, lieve melkkoe van me!’
‘Ik weet iets voor mijn verjaardag,’ zei ze opgewekt.
‘Zo, wat dan?’
‘Ik wil mijn eigen boom, in het weiland, dan heb ik als het warm is, een lekker schaduw
plekje.’
Het voorjaar ging over in de zomer, en toen brak de dag aan dat Dollie jarig werd.
Albert had een prachtig boompje geplant. ‘Hartelijk gefeliciteerd!’ zei hij tegen Dollie.
“Hier is je boompje!’
“Dank je,’ zei ze. ‘Je weet niet half hoe blij ik hiermee ben!’
‘Hartelijk gefeliciteerd met mij !’ zei de boom tegen Dollie.
‘Dank je!’ zei ze. ‘Ik wist niet dat bomen konden praten!’
’T is wel handig!’zei de koe. ‘Want als ik jou water geef, geef jij mij dan schaduw?’
‘Dat is goed! Nu ben je mijn matti!’
En zo gebeurde het. Elke ochtend liep Dolly naar de sloot, nam een slok water, hield het in haar mond en liet los aan de stam van de boom.
‘O heerlijk! Ik hou van een ochtend douche!’ riep deze. ‘En ik groei er van!’
Nou en of dat hij groeide, in een jaar tijd was hij een stoere eik geworden, met aan zijn
takken veel eikels en in zijn kruin eekhoorns en vogels.
In de schaduw lag Dollie lekker te soezen.
Toen werd het herfst.
‘Ik moet weer in de stal,’ zuchtte de koe. ‘Ik zal aan je denken boom!’
‘Ja,’ zuchtte de eik. ‘Het is eenzaam zonder jou, maar ja, in het voorjaar zien we elkaar
weer, zullen we dan trouwen?’
‘Dat is een goed idee!’
‘Tot dan, dan …!’ En ze huilden allebei en namen afscheid. De eik zwaaide zachtjes met zijn kale takken en Dollie met het kwastje van haar staart.




dinsdag 7 juli 2009

De zwaan op haar nest


Er was eens een zwaan die op haar nest zat in het oude stadje Brugge.
Zij zat tevreden een vers gelegd ei uit te broeden en sprak tegen haar echtgenoot: ‘Zeg Willibrord, hebt Gij onze kleine Bibi gezien?’
‘Waarom wil u dat weten cherie?’
‘Omdat ik hem al een tijdje niet heb gezien..’ ‘Wat maakt Gij u toch altijd druk..’
Mevrouw de Zwaan keek hem boos aan.
‘Ik maak me helemaal niet druk,’ snaterde ze. ‘Ik vraag het me alleen af..’
‘Het is wel goed zo,’ stopte mijnheer de Zwaan de discussie. ‘Hij loopt heus niet in zeven sloten tegelijk, zeker niet als hij op zijn vader lijkt. Als hij op zijn moeder zou lijken, zou ik er niet gerust op zijn..’
‘Bruut! Spoel uw bek!’ spuugde ze.
‘Ik ga nu slapen!’ voegde hij er aan toe. ‘Welterusten!’
En terwijl mijnheer de Zwaan ging slapen bleef mevrouw de Zwaan onrustig op haar ei zitten. Plots stopte er voor het hek, waar zij achter zat, een machtig groot paard. Het was prachtig glanzend bruin, sterk en had schitterende manen. ‘Goeiemiddag!’ hinnikte hij. ‘Wat een mooie lady!’
Ze zei: ‘Goeiemiddag!’
‘Bescheiden voor zo’n pracht!’ snoof hij.
‘Ge maakt mijn dag goed lady, ik sjok de hele dag met toeristen rond door de stad. Krijg maar een half zakje haver per dag, een betaling van niks natuurlijk!’
‘Ja, het is wat!’
‘Dat klinkt heel somber lady, wat is the problem, can I make you feel happy? Een kusje op uwen witte ziel?’
Ze lachte moeizaam. ‘Ik ben blij met uw aandacht paard. Heel lief!’
En tranen drupten langs haar oog, langs haar zwanenhals naar beneden.
‘Hee, babe, don’t cry! What can I do for you?’ Maar net op dat moment kwam de koetsier eraan en maande het paard om verder te lopen. Mevrouw de Zwaan riep nog iets, maar hij verstond het niet.
Een rondvaartboot met toeristen bleef in de gracht liggen. Ze maakten uitgebreid foto’s van de zwaan, lachten omdat ze boos begon te blazen en lieten haar eenzaam achter. Ze begon te roepen: ‘Bibi, waar zijt ge? Komt ge bij uw mama?’
Bibi dreef, zich van geen kwaad bewust, in de Brugse gracht. Hij zag van alles: kikkers, eenden, kroos, waterlelies. Het was heerlijk de wondere wereld van de gracht te ontdekken. Dat een rondvaartboot steeds dichterbij kwam, gevaarlijk dichtbij, had hij niet in de gaten.
Op hetzelfde tijdstip sjokte het paard met een toeristen echtpaar in de koets voort. Een er van was mevrouw Sjerp ,een deftige dame en zij zei tegen de koetsier: ‘Zeg koetsier wat gaat die knol langzaam! Kan dat niet sneller?’
‘Sneller Jacques!’ brieste de koetsier en knalde de zweep op diens achterwerk. Jacques begon harder te lopen, meer uit ergernis dan uit angst.
‘Bibi, waar zijt ge?’ riep mama de Zwaan. De rondvaartboot kwam nog dichterbij Bibi, maar stopte even. De kapitein zei: ‘Now ladies en jentelmen, heer we zie a verrie nais bilding
bilt in zeventienhundret ninentie one..’ Alle toeristen keken.
Bibi ontdekte net een baby eendje dat haar moeder kwijt was.
‘Hoi eendje, wat scheelt eraan?’ vroeg hij.
‘Mama kwijt,’ huilde ze.
‘Kijk, daar is uw moeder!’ riep Bibi naar het eendenkind en hij wees in de richting van de oever. Daar scharrelde een zoekende moeder eend rond.
‘Mama!’ riep het kind.
‘Katrien!’ riep de moeder. ‘Kom bij me!’
Het eendejong klom uit het water en waggelde naar zijn mama.
Op dat moment rende Jacques het paard langs diezelfde oever van de gracht waarin de rondvaartboot en Bibi dreven. Omdat hij zo hard rende kon hij het jonge eendje dat vlak voor zijn hoeven overstak, ternauwernood ontwijken, maar het betekende wel dat hij heel hard moest remmen en uit moest wijken. Hij kwam in het modderige gras terecht, gleed uit, slipte en vloog met de koets over de rand van de gracht. Met een donderend geraas stortte hij in het groene water en redde zo het leven van het eendenkind.
De rondvaart kapitein was juist een hele flauwe grap over een wit huis aan het maken. ‘Ze wait houz is not the ze houz of Obama,’ zei hij.
Hij lachte even naar een mooie dame die achter hem zat en toen plofte Jacques en de koets vlak voor de boeg van zijn boot. Mevrouw Sjerp schoot eruit en riep: ‘Help! ‘Help me stupide koetsier!’
Bibi het zwaantje keek verbaasd achterom naar de drijvende koets met daarachter de rondvaartboot. Ze was bijna overvaren door de boot maar een onbekend paard en koets waren uit de hemel gevallen.
Jacques stond rustig met zijn hoofd net boven het water. ‘Hoi!’ zei hij tegen het zwaantje. Jij bent vast Bibi, hee men, je mammie zoekt je..doe haar de groeten… ze is een mooi femmeke.. ! Heee en zeg haar dat ik je gered heb!’
De mensen die in de rondvaartboot zaten, gilden het uit van de schrik. De kapitein zwom naar de kant en trachtte een aantal op de oever te trekken.
Mevrouw Sjerp hield zich met twee handen aan de staart van Jacques vast.
Het zwaantje Bibi waggelde naar het geschrokken eendje en vroeg: ‘Canard, ca va ?’
‘Goed,’ zei het eendje.
Samen keken ze naar het paard.
‘Let maar niet op mij,’ zei deze. ‘Ik red me wel! En de brandweer komt zo. Wat denk jij dan? Hoor maar eens al die sirenes..!’
En kwamen veel mensen bij. Heel veel brandweer en journalisten die wilden weten hoe het gekomen was.
‘Zo’n slechte koetsier!’ hoorde Bibi mevrouw Sjerp zeggen.
Hij nam afscheid van zijn vriend de eend en dribbelde naar zijn moeder.
Ze keek heel boos. ‘Waar was ge toch?’ snaterde ze. ‘Ik ben heel boos, weet u dat? Vanavond gaat ge zonder eten naar uw nest!’ Het zwaantje huilde.
Maar toen hij op zijn nest lag, hoorde hij paardenhoeven. Plotseling zag hij een paardenhoofd dat hem vertederd aankeek. ‘Trusten ami!’ snoof Jacques het paard.
Bibi lachte weer. Zijn leven was gered door een paarden engel, een echte vriend.

maandag 6 juli 2009

Het roze wolkje




Er was eens een jongen die op een roze wolk zat. De wolk was op een dag
gekomen, toen hij in de klas zat en er een nieuw meisje werd voorgesteld. ‘Dit is Lente,’ zei de meester. ‘Wat een prachtige naam. Nu moeten we ook een Zomer hebben eigenlijk..’
‘En Winter,’ zei de jongen.
De kinderen lachten. ‘Lente’ vonden ze een mooie voornaam, maar Winter,
nee, dat was belachelijk.
Het meisje nam plaats achter een tafeltje vlak bij hem, hij heette Roy.
‘Hoi,’ zei hij.
Ze glimlachte beleefd. Het was een lief meisje, met blond haar en een mooie
blauwe jurk. Het deed Roy iets, al wist hij eerst niet wat het was.
Die nacht droomde hij voor het eerst van Lente.
Ze zat haar haar uit te kammen en had haar pyamaatje aan. Onder haar
voeten had ze een roze wolkje, dat kennelijk sterk genoeg was om haar te
dragen. Ze zag Roy in haar spiegeltje en zei op zachte toon: ‘Heee Roy, wat leuk
dat je hier bent, wil je iets voor me doen?’
‘Tuurlijk,’ zei Roy. ‘Geen probleem.’
‘Wil je deze roze wolk even voor me bewaren? Ik wil hem graag houden,
maar ik heb hier niet veel plek zie je..’
‘Is goed,’ fluisterde hij en hij pakte de roze wolk aan. Het voelde aan als een
suikerspin en het rook net zo zoet.
Met de spin onder zijn arm liep hij blij naar huis.
‘Wat moet jij met die wolk?’ vroeg zijn moeder.
‘Gekregen,’ zei hij kort en hij liep snel naar boven. Hij zette de wolk naast zijn bed
en ging er bovenop zitten. De wolk verdween plotseling en hij stortte naar beneden.
Maar het gevoel van de suikerspin bleef. Toen hij de volgende morgen wakker werd,
stond hij opgezocht naast zijn bed.
Hij holde blij naar beneden en zijn zusje en zijn broertje en zijn ouders keken heel verbaasd.
‘Roy?’ vroeg zijn vader. ‘Wat kijk jij vrolijk. Wat is er gebeurd?’
‘Niks,’ zei hij. ‘Nou ik ga naar school, doeg allemaal!’
Ze keken allemaal op hun horloge.
‘Roy, ben je ziek?’ vroeg zijn broertje.
Hij huppelde over het schoolplein en hoopte stiekem dat ze ‘zoenetikkertje’
zouden doen. Normaal vond hij dat te kinderachtig en te meisjesachtig, maar vandaag had hij er zin in.
Plotseling rende Lente rakelings langs hem. Ze kuste hem op zijn wang en hij zat weer op zijn roze wolkje. Zij zat achter hem, alsof ze samen op een brommer zaten. Ze stegen op van het schoolplein en cirkelden over de hoofden van de kinderen.
‘Kijk, ze hebben verkering!’ riep zijn beste vriend Ivo.
Het volgende moment kreeg Roy een leren bal tegen zijn hoofd. Zijn brilletje schoot van zijn neus en hij ontwaakte hard uit zijn dagdroom.
‘Wie deed dat?’ riep hij kwaad, maar de jongens lachten alleen maar.
Hij wilde huilen, maar hij slikte zijn tranen in.
Lente gaf hem zijn bril terug. ‘Arme jongen!’ snikte ze. ‘Wat een rotzakken! Gaat het weer een beetje?’
Hij knikte en zij pakte zijn hand. Nou, dit was tenminste echte liefde, wist hij.


De vergeten monumenten


Ik was erbij, bij de opgraving in de Grote Kerk.
Ik zag ze liggen en ze stonken niet meer.
Dat was mejuffrouw Karels, die was altijd zo dapper, als haar man haar sloeg
en dat was mijnheer de Bakker, die nooit teveel aan iemand vroeg.
Ze leefden en ze vrijden en ze bouwden de stad,
maar wie ze waren, ik fantaseer maar wat, mijn lieve schat.
Er is weinig meer - tot niets- , dat we van ze weten,
met andere woorden: hoe belangrijk ze ook waren, ze zijn gewoon vergeten.
De dominees, de dichters, ze zijn tot stof geworden,
maar toch, maar toch, als ik mijn ogen sluit
dan zie ik ze toch varen met kolen in hun schuit,
en langzaam gaat de tijd vooruit.
Weet je, zij zijn de echte monumenten, ook al waren niet al hun daden even goed,
zij waren mensen, bijzondere wezens, van vlees en bloed.
Zij zijn de vergeten monumenten van de stad,
arm of rijk, ze verdienen dat we aan ze denken,
ze hebben het, door de eeuwen, niet gemakkelijk gehad.
De vergeten monumenten, die alleen uit liefde werden gebouwd,
denk aan ze, het laat ze echt niet koud.

Sjoerd van Berkel
5 juli 2009

De kettingzaagheks



Lang geleden, lang geleden leefde er eens een prins die heel graag paard reed door de bossen van zijn landerijen. Hij was een lange, blonde prins met een krachtige blik in zijn ogen. Hij was stoer, sportief en erg aardig.
Niet zo raar dat de prins dan ook vele vrienden had, die hem allemaal het beste toewensten.
Die prachtige ochtend, toen alle vogels een lied voor hem floten, reed hij met Zalzibar, zijn lievelingspaard, langs een open vlakte. ‘Wacht even Zalzibar,’ mompelde hij. ‘Ik moet even een plasje doen..’
Sommige mensen denken dat prinsen nooit hoeven te plassen, maar dat is niet waar. Ze plassen zelfs vaker, vanwege hun blauwe bloed. De prins, die Leaksander heette, klom van zijn paard en zocht een boom om tegen aan te richten.
De boom vond dat niet fijn. Hoe vind jij het als een hondje tegen je broekspijp plast? De boom mopperde dus. ‘Hou jij daar eens even mee op, onmiddellijk!’
‘Ik mag toch wel even plassen,’ zei de prins. ‘Niet tegen mijn stam. Ben je nu helemaal?’
‘En weet jij wel tegen wie je het hebt?’ vroeg de prins.
‘Ik ben een prins van het huis van Geel tot Zonnebloem..’
‘Nou en? Ik ben belangrijk mannetje!’
Nu werd de boom pas echt boos en begon met de eikels van haar takken
te schieten. ‘Ik zal je!’ brieste hij. De prins probeerde zijn paard te bereiken, maar Zalzibar ging er snel vandoor. ‘Zalzibar! Kom terug! Rot beest!’ riep zijn baas.
Maar Zalzibar ging buiten het bereik van de eikels staan en wachtte af.
‘Wat heb je aan zo’n paard?’ vroeg Leaksander zich hardop af. Hij dook achter een grote, bruine steen en zuchtte diep. De eikels vlogen om zijn oren. Het was gevaarlijk. Hij klampte zich vast aan de steen die kleverig aanvoelde. Het schieten hield op. Misschien dacht de boom dat hij weg was, of misschien had hij geen eikeltjes meer? Lekasander hoorde ergens een geklop.
Een specht zeker. Toch kwam er snel achter dat het geklop uit de sten kwam. Hij legde zijn oor er tegen aan en hoorde het: ‘Tok- tok-tok-tok-
tok tok-tok- ’ net of iemand aan het hakken was daarbinnen. En toen hoorde hij een stemmetje: ‘Help! Help me!’ Het kwam uit de steen. Een prinses natuurlijk! De prins voelde zijn hart sneller kloppen. Daarbinnen zat een schone prinses die gered en gekust diende te worden. Volgend jaar in april een bruiloft! Hij pakte zijn sabel en hakte in op de steen. Het was een zachte steen.
De sabel ging er gemakkelijk doorheen.
‘Even geduld! Prinses!’ riep hij. ‘Ik ben zo bij u,teer beminde!’
Hij hakte en hakte, daarvoor was hij prins geworden. Hij zag nu pas dat de
steen de vorm van een ei had en dat de stof chocolade was. Het was een chocolade ei!
Hij hakte door en had een aardig gat gemaakt. Hij kon zijn prinses nu zien: hij zag haar lange, blonde haar, maar ook haar gezicht, dat onder de chocolade zat, en och, wat was ze dik, ongelofelijk dik! ‘Mijn prins!’ riep ze.
‘Ik hou niet van een dikke prinses!’ riep hij verontwaardigd.
‘Luister!’ zei hij. ‘Ik kwam een oude heks tegen in het bos. Ze praatte lief tegen me en gaf me een chocolade eitje. Maar ze was een boze heks. Ze wist dat ik van bomen hou en zij houdt van asfalt en beton. Ik ben een boomengel. Daarom heeft ze me gevangen gezet in dit chocolade ei. Ik heb geprobeerd me in de afgelopen honderd jaar een weg naar buiten te vreten.
Tot jij kwam.
‘Daarom ben je zo dik?’
‘Ja..’
‘Waar is die heks? Ik zal haar een kopje kleiner maken!’
En nog niet was hij uitgesproken of er kwam een motorzaag aanvliegen die
hem eerst omcirkelde, maar daarna op de boom afging, waar hij ruzie mee had gehad.
“Zagen! Zagen!’ riep de zaag. ‘Dat is de heks!’ riep de prinses. ‘Pak haar!’
De prins rende achter de zaag aan die al bijna bij de boom was.
‘Nee! Nee!’ riep de boom. ‘Genade! Genade!’
‘Je gaat om!’ krijste de heksenzaag boven het oorverdovende lawaai van de
motor. De prins sprong er tussen en greep de zaag. Ze rolden over het gras.
De prinses durfde niet te kijken. ‘Au, mijn been!’ hoorde ze plotseling.
‘O nee, haar lieve prins … hij was toch niet?’
Maar het was toch waar: de zaag had het linker been van de prins eraf
gezaagd. Maar dat maakte hem nog kwader en sterker en hij wist het apparaat in een ondiep meertje te duwen.
Met zijn laatste kracht verdween de zaag onder water, pruttelde nog wat na
en zweeg toen voor altijd.
‘Kom snel hier!’ riep de boom tegen de prins. De prinses ondersteunde hem en droeg hem naar de boom. ‘Hier heb je een stuk hout!’ De boom wierp een tak naar de prins.
De prins pakte het aan en zag het meteen: het was een houten been!
Ze omarmden dankbaar de oude boom en hielden elkaar vast.
‘Dank dat je me gered hebt!’ snikte de boom. ‘Dank voor ’t houten been!’ snikte de prins.
‘Wil je nog wel trouwen met een prins met een houten poot?’ huilde hij. ‘Jazeker!’ juichte zij.
‘Ik ben volslank, jij hebt een houten been, we hebben allemaal wel wat..’
En zo leefden ze nog lang en gelukkig.