zondag 20 november 2016

Gaten



De vrouw in het zalmroze mantelpakje kijkt me aan terwijl achter haar schouder de trein komt aanglijden. Ze ziet er bont uit, want  haar hoedje is oranje  en haar puntschoenen met hakje, rood met blauwe stippen.

Ze klaagt met een vinger in de lucht: ‘Mijnheer het is toch wat met de jeugd van tegenwoordig.’  Ik knik niet enthousiast om deze vijf eeuwen oude  open deur en wil eigenlijk weg, maar waarheen? Dus ik knik nogmaals en beschouw haar waterig blauwe ogen en ik zie nu ook dat ze iets te breed is voor haar lengte. ‘En raad u eens hoe oud ik ben? Ik ben al 85, met kunstheupen mijnheer, dat had u  niet gedacht, waar?’ Ze maakt twee, drie kleine danspasjes en draait met haar geplastificeerde onderdelen.  ‘Ik ga naar  het Amsterdam Dance Event.’  

Het antwoord op haar vraag blijft ergens steken omdat een vraag zich opdringt omtrent het feit of ik haar nu moet bewonderen dat ze er jong uitziet of dat het een wonder is dat ze nu pas kunstheupen heeft en daarmee een nacht gaat doorstampen. Ik weet het niet met deze dame. Zo meteen gaat ze me nog magic mushrooms aanbieden.

De trein komt sissend dichterbij. Onder de wielen de herfstblaadjes geplakt om het remmen onmogelijk te maken. ‘O ja, de jeugd van tegenwoordig,’ galmt ze, ‘wat denkt u? Mijn achterkleindochter Josefien kwam deze week thuis met een  nieuwe broek. Een spijkerbroek. Een jeans mijnheer. Ze hing het vale ding over een stoel en zei: ‘Oma, ik ga nu

sporten hoor, ik laat mijn broek hier even hangen? Past u er goed op?’  En weg was ze alweer. Ik werd nieuwsgierig naar die broek. Eens kijken. Er zat geen kleur aan, maar dat hoort zo, hebben ze me verteld. Alsof hij tien jaar oud is, dat is het mooiste. Als dat zo is, waarom koop je hem dan niet op een tweedehandsmarkt? Want kijk deze mooie pumps – ze stak ereen in de lucht-  die hebben al heel wat kilometers gemaakt. Maar bien, ik zag die broek, en wat zag ik, hij zat vol gaten. Nou, dat ging me aan het hart. Ik dacht: o gut, dat kind  is gevallen natuurlijk met skeeleren en dit is gewoon een hint van oma, wil je dat voor me maken?’

Zelf moest ik ineens denken aan die keer dat ik bij een vriendje achterop een fiets zat en ervan af viel. Mijn broek kapot, maar nog erger: mijn knie kapot. En toen mijn moeder die alleen over die broek begon terwijl ik riep: hallo mama, ik bloed dood en jij praat alleen maar over die broek.

‘Luistert  u nog wel?’  de dame tikte tegen mijn schouder. ‘Ja, ja,’ zei ik, ‘u dacht, kom laat ik die broek eens maken.’
‘Inderdaad, ik dacht, dacht ik, laat ik die broek eens maken, ik ben naaister geweest, dus hup, hup, alle gaten gedicht en keurig hoor, niks meer van te zien.’

Ik hoorde de overwegbellen rinkelen. ‘Maar toen kwam Josefien thuis en die zag die broek en die werd hartstikke kwaad, ze begon te vloeken en te tieren en ze riep: ‘Oma, waar is mijn broek, heb je mijn broek weggedaan, waar is mijn nieuwe broek, dit is vast een ouwe broek, wat heb je gedaan, ben je nou helemaal gek geworden? Nou, ze brieste en schreeuwde alsof ze naakt over straat moest.’

“Wat een raar verhaal,’ zei ik,’ maar heeft u het wel uit kunnen leggen?’  “Nee mijnheer, ik begreep er niks van, hoe kan ik nou weten dat het mode is om een nieuwe broek te kopen met gaten erin . Dan heb je een gaatje in je hoofd volgens mij.’
‘ Zou kunnen,’ zeg ik, ‘maar mode is altijd wel wat gek toch?’
‘Ja, ik moet instappen,’ zegt ze, ‘en die sokken die u aanheeft mijnheer, dat bruin dat past echt niet bij uw blauwe broek, zal u daar effe naar kijken? Dag mijnheer’.
De deuren sluiten en ik zie haar een verhaal afsteken tegen een boomlange conducteur. Het gaat over zijn broek. Ze wijst erop. De pantalon is te kort, hij heeft hoogwater.

Een meisje van een jaar of zestien komt aanrennen en beukt op de deurknoppen. Helaas, ze komt de trein niet meer in. Ik zie  dat ze gaten en scheuren in haar broek heeft. Ik herken het verschijnsel nu pas, dat wil zeggen dat ik of geen gevoel voor mode heb of dat ook ik  85 jaar ben en naar een dance-event moet gaan.

Let’s dance, put on your red shoes and dance  ..            


           

dinsdag 15 november 2016

De IPAD en de gasman


De IPAD en de gasman

Op 20 juli 2016 gaat  de temperatuur in ons koudekikkerland naar de dertig graden. Desondanks komt er een medewerker van een gasbedrijf een meter vervangen.

De zwetende, lichtkalende, donkere man in het veels te dikke blauwe werkpak kon het me niet uitleggen. Dat het vorige jaar de elektriciteitsmeter van de muur moest en nu de gasmeter en opnieuw de elektriciteitsmeter. Had dat dan niet in een keer gekund, vroeg ik hem en waarom nu nogmaals de elektrometer. Dan hadden zowel hij, als ik, op het strand kunnen gaan liggen. Hij keek me aan met het gezicht van een automonteur die aan zijn vrouw uitlegt hoe een remleiding werkt, mompelde wat en ging verder met puffen over zijn pak dat echt niet uit mocht van de baas, nee, zelfs niet bij 36 graden. Daarna bukte hij en begon mijn gasmeter, uit 1979, uitgebreid fotografisch op zijn IPAD vast te leggen. Dit alsof het een bijzondere meteoriet was. En dat was het ook. Waar vind je nog een gasmeter uit 1979? Zijn enorme vingers gingen vaardig over het glas, maar hij keek daarbij enigszins sip.

Ik zei dat het zou gaan waaien  en poogde hem daarmee op te vrolijken, maar nu keek hij helemaal somber. Hij zei dat hij thuis zijn zonnescherm van 12 bij 6 meter uitgeklapt aan zijn huis had hangen en dat het ding al eens van zijn huis was geblazen. Eigenlijk wilde hij direct naar huis, maar dat zou de baas niet goed vinden.

Dapper kluste hij door en plotseling zat de moderne tijd in mijn opgeruimde meterkast. De oude meter ging in een doos, waarheen, wie wil dat hebben, je weet het niet, misschien is er een verzamelaar van oude gasmeters, vooral uit 1979. Niet 1978, nee, nee, echt 1979.

Hoe dan ook, de man begon nu alles wat hij van de muur had gebroken te fotograferen met zijn IPAD met een nauwkeurigheid van een archeoloog. Mijn gastoestanden werden artefacten, getuigen van de 20 e eeuw, de eeuw van de analoge prehistorie. Vastleggen, had de baas bevolen. Alles vastleggen en naar mij sturen in een bestandje. Toen hij ook nog de nieuwe, glimmende gasmeter had vastgelegd, verliet hij smekend op een regenbuitje mijn pand en leef een tijdje nagaren in de braadpan van zijn ongeaircode dienstauto. Later ontdekte ik bij mijn vakantie vierende buren, waar ik de vijvervissen eten zou gaan geven, een briefje van zijn hand: ondanks onze afspraak trof ik u niet thuis. Ik meen dat hij ook dit briefje heeft gefotografeerd en pas daarna in de bus heet gedaan. Voor de zekerheid heeft hij het van in de bus stekende briefje ook een foto gemaakt. En daarna glimlachte hij even omdat de klant een no-show geval was.

En nu ik dit schrijf op deze 20e juli begint het hard te waaien en wordt het zonnescherm en de complete voorgevel van de woning van de arme monteur gerukt. Gaat hij daar ook een foto op zijn IPAD van maken?   



Het was een paar maanden na de date met de aardige gasmeneer. Het werd kouder en kouder, de aarde wendde zich af van de zon en het licht werd geler en zachter. Op een frisse avond in oktober schoot ik onder de doesj, de kunstmatige waterval die ons met zijn hete dampen terugbrengt naar het verloren paradijs. De zachte, warme  stralen verwarmen de huid en het lichaam dat eenmaal ingezeept, ruikt naar de wilde frisheid van limoenen.

Ik was opgewekt omdat mijn energieleverancier in een exclusief aan mij gerichte e-mail meedeelde dat ik tweehonderd euries terug zou mogen ontvangen, wegens zuinigheid. Ik dacht direct aan de zwetende gasman: misschien had hij hier ook een bijdrage aan geleverd.

Maar plotseling, ik had de Guhl zjampo al in het haar gesmeerd, werd het water koud. En kouder en nog kouder tot het absolute nulpunt. Aangedaan draaide ik aan de kranen, maar het mocht niet baten: mijn lijf kreeg een straffe, koude, Spartaanse behandeling. Ai, dan maar afgedroogd en naar de zolder gebibberd om daar in de CV te kijken. De druk was goed, zag ik. Zo’n  anderhalve bar, dat moest genoeg zijn. Vreemd. Alleen de temperatuur van het tapwater stond op negentien, veels te laag. Ik drukte op diverse knoppen, maar er gebeurde niets.

Ik gaf het op lieve vrienden, en toen ik onder de dekens lag te klapperen dacht ik aan de mail die ik het volgende jaar zou bekomen: vijfhonderd euries terug te ontvangen. Ik fluisterde in het oor van mijn lieve vrouw of ze morgenochtend eens op wat knoppen van de CV wilde drukken. Die ochtend zag ik haar omhoog gaan en ik keek bezorgd naar de thermostaat. Daar stond nog steeds een ‘F’  van Foute boel te knipperen. Plots verscheen er een vlammetje en een getal. Het was haar gelukt! Ik vroeg hoe ze het gedaan had. Ze wist het niet, zei ze. Gewoon op wat knopjes geduwd.

Met zo’n vrouw wil natuurlijk iedereen getrouwd zijn, dat snap je. Ze zette het nieuws aan en las me voor: ‘Gisteravond hebben 10.000 huishoudens uren zonder gas gezeten omdat vandalen hebben ingebroken in het gasmeterhuisje. Daarbij hebben ze een belangrijk technisch onderdeel vernield.’  Ze hadden wel kunnen ontploffen, roep ik verontwaardigd. Nou gelukkig, ik hoefde die man met zijn IPAD niet te bellen. Mm, ik ben toch wel nieuwsgierig of zijn monsterzonnescherm aan zijn muur is blijven zitten.    


maandag 14 november 2016

Red de Alkmaarse Hout

Red de Alkmaarse Hout

3038 ondertekeningen
Het oudste cultuurbos van onze regio dreigt gesloopt te worden door kortzichtig politiek bestuur. 'Alles van waarde is weerloos', zei Lucebert. Zo ver mogen we het niet laten komen. Sluit je aan bij deze pagina als je de Alkmaarder Hout wilt redden en beschermen en deel het met je vrienden. Van Alkmaarders en hun Hout de Victorie!
Petitie
Wij
Burgers van Alkmaar en liefhebbers van de Alkmaarse Hout

constateren
Dat uit het niets opeens een 'Raadsvoorstel Vernieuwbouw Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep' op tafel ligt voor de gemeenteraadsvergadering van 6 oktober 2016 waarin staat dat:
"a. maximaal 8.000 m2 van het park ‘Alkmaarderhout’ te gebruiken ten behoeve van het ziekenhuis, onder de voorwaarde dat dit 1:1 op het terrein van het ziekenhuis wordt gecompenseerd en direct na afronding van fase 1 de eerste 2.000 m2 wordt gecompenseerd op de hoek Wilhelminalaan en Metiusgracht;"

en verzoeken
de gemeenteraad van de Gemeente Alkmaar om niet in te stemmen met het Raadsvoorstel Vernieuwbouw Stichting Noordwest Ziekenhuisgroep zolang het volgende onderdeel uit dit raadsvoorstel niet wordt geschrapt:
"a. maximaal 8.000 m2 van het park ‘Alkmaarderhout’ te gebruiken ten behoeve van het ziekenhuis, onder de voorwaarde dat dit 1:1 op het terrein van het ziekenhuis wordt gecompenseerd en direct na afronding van fase 1 de eerste 2.000 m2 wordt gecompenseerd op de hoek Wilhelminalaan en Metiusgracht;"
Dit omdat er een duurzaam alternatief mogelijk is waarbij er bijvoorbeeld de hoogte in wordt gewerkt. Ook een tweede locatie aan de rand van de stad zou een geschikt alternatief zijn, waarbij op de huidige locatie van de Noordwest Ziekenhuisgroep de poliklinieken gevestigd zouden kunnen worden en de andere afdelingen elders op de tweede locatie.
Gezien het grote aantal mogelijke alternatieven achten wij de kap van een historisch bos onacceptabel. Mede omdat dit de gezondheid van Alkmaarders in het geding brengt, aangezien de Alkmaarse Hout voorziet in schone lucht en ontspanning. Wij zeggen daarom: geen bomen voor stenen, geef Alkmaar de lucht!


zondag 30 oktober 2016

Pijn



Vanuit de hoge toren keek ik uit op het plein voor het station. De mensen renden voor hun leven, omdat de regen ze achterna zat als een boze geest. Herfst, herfst, dacht ik, wat maak je me nou?  Uit het water werd door een duiker van de brandweer een dood lichaam op de kade gehesen.  Amsterdam is soms geen vrolijke, maar een zielige stad, met mannen, vrouwen, die ongezien in het grachtenbrouwsel verdwijnen en niet worden gemist. Achter de brandweermannen maakten de taxichauffeurs ruzie over het mooiste plekje achter de slagboom. Er werd met gebalde vuisten gedreigd. ‘Ik ben ook weleens in dat water geflikkerd,’ sprak een kalende collega. ‘Paar borreltjes op, het was glad en hup daar ging papa, nou toen ik daar lag ben ik toch wel even bang geweest. Ik heb hem geknepen kan ik je zeggen.’ Er viel een stilte over onze bureaus waarop de dossiers slingerden. ‘ Ik heb laatst gebibberd,’ zei de oudste van ons, hij was lang en mager, maar hij had wel pretogen. ‘Dat kwam zo,  Truus ging met een vriendin naar een bjoetievarm ergens in Drenthe en ik was alleen. Ik nam een biertje, nam de voetbaluitslagen door en ging pitten. Het was rond half drie, moet je nagaan, toen hoorde ik lawaai. Iemand schreeuwde. Ik dacht: zij van boven zijn het weer, die gaan altijd op een spiraal en zij krijst dan altijd zo. Maar ik hoorde nu die spiraal niet. Ik kon nu goed horen dat het een man was die schreeuwde: ‘Saskia!’  hoorde ik, ‘Saskia!’  Mijn buurman, dacht ik. En Saskia heb het uitgemaakt. Ik ken Saskia niet en mijn buurman eigenlijk ook niet, maar ik kon er een verhaal bij bedenken. Om kort te gaan, het was zo erg dat iemand belde de politie en er kwamen twee agenten, en die gingen door de brievenbus staan roepen. Die ene riep: ‘Moet ik je deur openmaken of doe je het zelf, geeft zo’n rotzooi als ik het doe.’ Maar ze hoorden niks, dus ze gingen.
Ik ging ook weer plat. Maar een uur later: weer een hoop geschreeuw. Ik uit bed, ik kom beneden en ik schrik me helemaal rot, want die buurman, die staat aan mijn achterdeur en ook nog helemaal naakt. Hij ramt op het glas en ik dacht: grote grutten Jopie, wat gaan ik doen? Ik pakte een stoel en hield de poten in de richting van de deur, maar toen rende hij weg. Hoe kwam dat? Hij had een late kroegfiguur ontdekt op het parkeerterrein en daar ging hij achteraan, poedelnaakt. Die man rende als een jachtluipaard voor zijn haggie en wist te ontsnappen. Ik belde de plisie en vertelde over de blote man. ‘We komen wel even kijken,’ zei een mevrouw. Ik dacht: schiet op, want ik vertrouw dit helemaal niet. Nou toen kwamen de agenten, het waren weer anderen als daarstraks en die gingen ook door de brievenbus kijken, maar ja: weer niks, hij hield zich stil. Ik weer naar bed, ik was er niet gerust op. En ja hoor, na tien minuten begon hij weer met zijn Saskia, de drommel was helemaal de kluts kwijt. Schreeuwen, schreeuwen, ik heb nog nooit zoiets gehoord. Ik er weer uit, maar dit keer begon hij zijn huisraad dwars door het raam te gooien, ik hoorde allemaal glas breken. Oorverdovend. En wat gebeurde er toen, toen kwam hij ook weer op mijn deur af en gooide daar ook een stoel dwars doorheen. De splinters vlogen om mijn kop. Ik rende de trap op en deed de deur achter me op slot. Ik voelde me net die vrouw die in die film, hoe heet hij ook al weer, door Jack Nicholson achterna gezeten wordt. Met een bijl. Achter de deur belde ik bevend met de plisie. Ze werden nog lollig ook, want een of andere vrouw zei: o, u belt weer voor die man in Adams kostuum? Ik zeg ja, maar hij staat nu op mijn trap.’ Ik hoorde zijn voetstappen op me af komen.
Ja jongens, zo ging dat.’  
Wij keken onze collega ongelovig aan. Hij vertelde wel vaker grote verhalen, toch leek er dit keer echt iets gebeurd te zijn. Hij keek er niet zo vrolijk bij als anders.
‘Zo ging dat,’ ging hij verder. ‘Nou, de plisie kwam en die wisten hem te kalmeren. Hij zat naakt op mijn trap. Ik heb hem wat van mijn kleren gegeven en ik ben naast hem gaan zitten. Arm om hem heen geslagen. Thee aangeboden. En de plisie ging zijn vader bellen. Die kwam en die was kwaad op mij dat ik de plisie gebeld had. Ik had hem moeten bellen. Ja, hallo, ik heb uw nummer niet in mijn smartfoon. Nou, lig ik verder niet wakker van, is zijn probleem. Maar de volgende dag toen kwam mijn Truus terug en die zag die ravage. Een dichtgespijkerde deur, overal glas. Maar het kon haar niet zoveel schelen. Ze zegt: die deur ach, Joop dat komt wel goed, maar vraag eens waar die jongen naar toe is. Dan kunnen we hem bellen of effies langsgaan, toch? Nou dat hebben we gedaan. We zijn hem wezen opzoeken in zo’n behandelcentrum.’  Hij keek ernstig. ‘En hij is er nou weer bovenop hoor, heeft een huis elders en een andere vriendin.’ Hij keek mij scheef aan en vroeg: ‘En jij broekie, heb jij een vriendin?’ Ik knikte. ‘Net hoor,’ zei ik, ‘we kennen elkaar sinds gisteren.’
‘Laat je niet gek maken hè, ‘ zei hij zoals een dominee het ‘amen’ uitspreekt. ‘Liefde, snotneus, dat kan pijn doen hoor, dat kan echt pijn doen.’
ik hoorde hem niet meer praten, maar dacht aan de wandeling die dag daarvoor op het strand. Plotseling was zij, het meisje met de krulletjes en het brilletje van een basaltblok gesprongen, ongeveer een meter hoog. Ik moest haar wel opvangen. Maar zij zei: 'dat is niet waar, jij stond met je armen wijd!'
Dus pijn heb ik wel gehad... in mijn rug.                      

zondag 23 oktober 2016

Lang zal Guliano leven



In de trein heerst meestal een ernstige stemming alsof je naar een uitvaart gaat. Dat komt omdat de mensen met het openbaar vervoer naar hun werk gaan wat kennelijk een diepe, onpeilbare droefheid en ongelukkigheid bij ze oproept, zodat ik me afvraag wie er nog gelukkig is met zijn arbeid.
Een enkele keer breekt een ramp onderweg het ijs tussen de reizigers. Ik heb vijf jaar geleden veel feestvreugde beleefd in een rijtuig dat niet mocht vertrekken omdat er honderdzesentachtig centimeter sneeuw op de rails lag. Dat gaf dolle pret, het was zo overvol dat we bij onbekenden op schoot moesten zitten en de laatste keer dat dat gebeurde was bij de juf op de kleuterschool. 
 Maar meestal kijken we elkaar beschaamd aan en turen treurig in onze telefoon op zoek naar berichten die ons op kunnen monteren.
Deze ochtend zit ik in de trein te treinzwijgen als een mevrouw van middelbare leeftijd op krukken binnenkomt. Zij, hun oma, heeft twee kleinkinderen bij haar, een jongetje en een meisje. Het jongetje heeft een hoed op met de tekst: Hoera 7 jaar!  Hij heeft donkere krullen en gitzwarte ogen die niet lachen. Hij gaat niet zitten, maar begint alle treinreizigers een handje te geven. Ik feliciteer hem, verheugd dat de grijze rit wordt opgevrolijkt en vraag hem hoe hij heet. ‘Ik heet Guliano,’ zegt hij als een volwassene met een vrome ernst. ‘Zullen we voor je zingen?’ vraagt mijn vrouw voorzichtig. Het jongetje knikt, maar lachen doet hij nog steeds niet. De treinreizigers om ons heen beginnen te zingen. ‘Lang zal hij leven, lang zal Guliano leven in de gloria..’  Guliano trekt zich terug in zijn kleurboek.
Wij zijn in een goede stemming door het zingen en spreken met de andere reizigers zoals we alleen  bij een zojuist omschreven crisis met elkaar zouden spreken. Zoals toen die keer toen het zo stormde, weet je nog, alle draadjes boven de trein werden weggeblazen en daar stonden we dan. ‘En geef ons dagelijks onze stoom, in plaats van stroom,’ grapte een reiziger. Ik weet het nog heel precies.  Het was een ramp, maar wat hebben we gelachen.
De trein stopt. Oma begint een liedje over een blauwe kat te zingen. De deur zwaait open en een Duitse vrouw rommelt binnen zoals reizigers vaak binnenfrutselen. Haar in de war, een tas teveel, een telefoon die niet in de linker - maar in de rechterjaszak zit en het ritueel van het opbergen van de OV- kaart. Zo’n ding is uitgevonden om kwijt te raken. Guliano legt zijn potlood neer en loopt op de vrouw af. Hij steekt zijn hand uit en zegt niets. De vrouw begrijpt het niet, wat staat er op de hoed? Voor ze het kan begrijpen omhelst het jongetje de vrouw. ’Gott, wie süss,’ snikt ze. ‘Er hat Geburtstag,’ zeg ik haar. En weer wordt er voor hem gezongen. Ook in het Duits.  Guliano gaat weer onverstoorbaar zitten en  oma zingt uit volle borst verder over de blauwe kat.  Dan brengt de trein ons op het eindstation van onze olijke trip. Maar vlak voor we uitstappen zegt oma nog even tussen neus en lippen door dat het jongetje autistisch is, alsof ze zich wil verontschuldigen en het gedrag toch afkeurenswaardig vond, maar dat was  het in mijn ogen  niet. Ik begrijp niet waarom een grootmoeder een etiket op haar kleinkind wil plakken en waarom wij, in opperste stemming gebracht, moeten weten dat dit bijzondere joch een zekere mentale beperking heeft. De jongen is een leuke jongen, op zijn manier.  Hij weet mensen bij elkaar te brengen, zonder al te veel woorden. Zou hij over de wereld reizen dan zou hij misschien in staat zijn oorlogen te beëindigen en de eindeloze verdeeldheid op deze planeet te stoppen. En daarna zouden alle somberende volwassenen fluitend, lachend en zingend naar hun werk gaan. Met de trein.

Zal ik nog een keer voor je zingen Guliano? Lang zal je leven, kereltje! 

zondag 16 oktober 2016

Terschelling, de munten, een volks verhaal over speelman Cupido, naverteld.


Dit verhaal is een oud volks verhaal dat ik zelf heb ingevuld met mijn eigen fantasie en daarom sterk kan afwijken van de manier waarop het op het eiland wordt verteld. En de foto hierbij, daarop ben ik die kleine man, met mijn Terschellinger opa Cornelis Cupido (1916-1972), genomen in IJmuiden, 1967.
Kleine Sip Cupido hield de viool onder zijn arm. Hij was bang dat het instrument kapot zou vriezen in de ijzige kou. Het was een verschrikkelijk koude nacht, met een snijdende noordoostenwind. Voor hem lag het bevroren meer van de Doodemanskisten op West. De gemakkelijkste weg naar huis was recht over het ijs van dat meertje. Zijn vriend Grote Sjoerd liep voorop. De maan scheen volop in de donkere nacht en toverde licht op het blauwzwarte oppervlak. Dat hielp hen de weg te vinden over het verlaten eiland. Het water bevroor in hun baarden en maakte daaraan lange, zilveren staven en onder hun schoenen kraakten sneeuw en ijs, maar verder was het stil als op een poolvlakte. Kleine Sip had de verdiende centen in de zak van zijn jas gestopt. Vijf gulden maar liefst, een geweldige oogst voor het zingen en spelen van liedjes. Maar hij was het waard, hij was de muzikant van Terschelling. Geen bruiloft of jubileum op Sip was erbij met zijn viool. Dan moest zijn broer, Lange Sip, alleen voor hun vijf schapen zorgen. Vijf schapen hadden ze nog maar sinds de andere vijf ziek werden en stierven. Hij was blij dat hij zo’n muzikaal talent had gekregen van de Lieve Heer. Hij had zichzelf het spelen geleerd tijdens de lange winteravonden. Op zeker moment waren de optredens gekomen. Altijd ging zijn vriend Grote Sjoerd mee, want Sjoerd ging na de liedjes met de pet en dat deed hij heel goed. Sjoerd was charmant, hij had een vlotte babbel, veel vlotter dan Sip die alleen sprak via zijn instrument. Samen waren Kleine Sip en Grote Sjoerd een prachtig stel. Op deze bitterkoude decemberavond in het jaar 1825 hadden zij gespeeld op de trouwerij van Jan en Swaan. Alles leek goed te gaan, de pet werd goed gevuld, ze kregen een gratis slok en verlieten herberg het Zilte Schuim in een opperbest humeur. Maar nu hoorde Sjoerd een gesmoorde vloek. “Wat is er Sip?’ vroeg hij geschrokken,’ is je viool kapot?’ ‘Nee jong,’ zei Sip, ‘het is het geld.’ Sip hurkte op het ijs en nu zag Sjoerd het ook: een gulden was uit de broekzak gegleden, op het ijs gevallen en direct vastgevroren. Een kostbare gulden al gereserveerd om de dokter te laten kijken naar Sips hoestende zusje. Angst en paniek streden in hem, maar denken ging moeizaam, zo veel graden onder nul. ‘Wat moet ik nu?’ bibberde hij. ‘het ding zit vast en hier wachten kunnen we ook niet.’ ‘Ik weet wat,’ zei de nuchtere Sjoerd rustig, ‘we gaan hem losplassen.’ ‘Hè?’ Sip begreep het niet. ‘Ja, plassen, zeiken, plas is warm toch..’ ‘Nou hier,’sputterde Sip, ‘als ik hem nu uit de broek haal dan bevriest hij toch jong, hoe gaat die dan ooit weer ontdooien?’ ‘Ik hou hem vast,’ Sjoerd lachte breed met de drie tanden die hij nog had. ‘Dat kun je niet menen,’ beefde Sip. ‘Hoe wil je het anders?’ ‘Als de dominee dit ziet dan gaat hij naar ons hait en die gaat me slaan..’ ‘We doen het snel.’ En zo gebeurde het. Sip hurkte en plaste over de munt die wat losser kwam te zitten en door Sjoerd snel losgewrikt kon worden. Een mooi verhaal natuurlijk en de violist zou een verre voorvoorvoorvoorvader van me zijn. Ik weet het niet, het zou kunnen. Ik ben eens in het Behouden Huys geweest, dat is het museum over de geschiedenis van Terschelling en ik sprak daar met een medewerker die me kon bevestigen dat de viool en de violist inderdaad hebben bestaan en dat het museum in bezit is van het instrument van Cupido. Cupido, de god van de liefde, de god van het romantische snarenspel.

zaterdag 8 oktober 2016

Zoemende wachters


 ‘Au!’ riep mijn zus. ‘Rotbeest!’ Ze stampvoette van woede en pijn. ‘Hij heeft me gestoken, onder mijn broekspijp. Kijk dan, doe er iets aan!’ Ik voelde me schuldig. Ik had haar aangeboden haar fiets in mijn schuur te zetten, vanwege de bedenkelijke reputatie van mijn buurt. Een prachtwijk. Maar ik had gezien dat er twee wespen in en uitvlogen. Ik hoopte eerst dat ze vanzelf weg zouden gaan,  dat bleek een illusie. Integendeel: ze zagen mijn schuur als het land Kanaän, het beloofde land.  Terwijl mijn zus foeterde zag ik een cirkel agressieve wespen voor de schuurdeur hangen en vooraan hing de kleinste, David, met zijn angel naar mij, Goliath, gericht. Ik begreep dat ik iets moest doen. Nadat ik duizend  excuses aan mijn zus had aangeboden belde ik een bureau gespecialiseerd in dierterrorismebestrijding. De veiligheidsdienst zou een spion sturen. Een half uur later belde double o seven aan. Met een license to kill.   
Hij was in zijn werkpak, een witte astronautenoutfit met helm, en had een Brabants accent en een olijk, rond gezicht. Hij was vrij klein van postuur en hij lachte zo vaak dat hij ruimschoots voldeed aan alle clichés over de gulhartelijke Brabo. Zijn beroep was minder feestelijk. Hij was moordenaar en slachtte op bestelling legers wespen, ratten, muizen, hoornaars, kakkerlakken en mollen. Met zijn uitrusting, een hoed, gaatjessluier, slachterijhandschoenen en meterslange spuit verdween het beeld van de gezellige zuiderling helemaal naar de achtergrond. Hij werd een dienaar van de hoge gifmis.
‘Deze zijn nog klein,’ hij wees naar het nest voor mijn fiets.  ‘Ik doe ook hoornaars, die worre zo groot man,’ hij toonde met duim en wijsvinger de lengte van een volwassen goudvis. Ik rilde. Maar hij lachte vanachter zijn wespenboerka. Hij werd gebeld. Even trok hij de rubberen handschoen uit. Zijn dochter, hoe lief. Daarna  sloop hij als een tijger naar de  wespenguerilla en mikte met zijn spuit  op het nest. Een wolk gas verraste de kudde ellendelingen. Een aantal bleef verbaasd hangen voor de ingang. ‘Ik schat, het zijn er zo’n 300,’ hij klonk opgewekt, ’maar die zijn nu wel dood hoor en u heb garantie hè, als er nog een paar leven dan kom ik nog ene keer..’  En terwijl ze één voor één naar beneden vielen, nog even spartelden en daarna naar het wespenvagevuur vlogen om daar schoongebrand te worden, werd het langzaam stil. Het nijdige gezoem hield op. Het mannetje trok zijn pak uit en ik dacht aan het natuurbeheer en al mijn mooie, verheven idealen. Deze insecten hadden namelijk ook de insecten kunnen opvreten die zich te goed deden aan mijn geliefde plantjes. Ik vermoordde, of liet, nog laffer, mijn eigen beschermengelen vermoordden. Dus ik voelde ook een lichte spijt. Waarom gingen die sukkels dan ook in mijn schuur seks hebben? Doe dat bij de buren. Maar de natuur luisterde niet naar mij. ‘Nou,’ begon het menneke,  ‘das voor elkaar zo, ik ga nu nog efkes wat rattenkooien zetten, ja, want die zijn slim hoor, en dan nog twee keer wespen en vanavond de bedwantsen en de kakkerlakken.’ De bedwantsen, dacht ik, daar heb ik over gelezen. Zitten zelfs in bedden van de duurste hotels. Wachten tot je gaat slapen en gaan dan aan je tenen knagen. ‘Dag,’ groette ik hem wazig terwijl hij met de spuit onder zijn arm verdween. En hij vertelde me dat hij ook nog een kroeg dreef in het land waar het leven goed was. Maar daar ging hij pas weer naar toe als hij de Amsterdammers had wijs gemaakt dat ze af waren van hun beestjes. Want die beestjes daar vergiftigde je er een paar van alsof je een druppel van een gloeiende plaat veegde. Ze waren nu eenmaal met heel veel en marcheerden snel  terug. Behalve wespen, die komen nooit terug op de plek waar je ze uitgerookt had.
‘Houdoe!’ zei het ventje en hij stapte in zijn bedrijfsautootje. ‘Je kan weer komen hoor!’ riep ik tegen mijn zus. Voorzichtig schuifelde ze buiten, angstig kijkend. Maar plotseling kreeg ze weer grote ogen. ‘Zie je nog een wesp?’ vroeg ik en ik dacht aan de garantieregeling. ‘Nee,’ zei ze onthutst, ‘mijn fiets, mijn fiets stond hier en nu niet meer!’
Ik zag het nu ook. ‘Tja,’ zei ik geschrokken. ‘Dat krijg je als de wespen dood maakt,’ zei ik,’ dan komen de dieven ook weer’.
‘Gejat, gepikt,’ brieste ze, ‘verdomme, nee hè, mijn nieuwe fiets, ’  en ze stampvoette voor de tweede keer. Achter het gordijn bij de buurman zag ik een gezicht wegschieten. ‘Ik denk dat we een sluipwesp in de buurt hebben,’ zei ik zacht. Laten we eens aan die jongeman hiernaast vragen of hij zijn schuurtje open maakt.’  
We belden aan en een jonge god, alleen in badjas gehuld, deed open. Op onze vragen knikte hij alleen. ‘Ik pak de sleutel even,’ mopperde hij en even later stapte hij op blote voeten naar zijn schuur. Hij opende hem en daar stond de fiets van mijn zus te glimmen. ‘O dat heeft Jeffrey gedaan,’ zuchtte hij, ‘die dacht natuurlijk dat hij van Kelsey was, m’n vriendin.’  Op de achtergrond zagen we een figuur, met de rug naar ons toe, bellen. Dat moest Jeffrey zijn. Mijn zus pakte de fiets en reed vloekend weg. En terwijl ik verder ging mijn gegranolde muur af te schuren, zoals de woningbouwinspecteur had geëist voor de verhuizing,   vroeg me af waar ik meer last van had: mensen of wespen. Toch hou ik van allebei, gek genoeg, hoe erg ze ook kunnen zijn.  




        

maandag 3 oktober 2016

zondag 2 oktober 2016

Dit is Juan





‘Dit is Juan,’ zei ze,  ‘ik heb hem net leren kennen, in zee..’
 Ik richtte mij op van het Spaanse zand en zag een zongebruinde ober, of een profvoetballer.
 ‘Wij gaan vanavond uit samen..’  Ik ging achterover liggen en slikte het ‘nice to meet you,’ in. Hij zei ook niets. Zijn ogen vertelden mij dat hij mij een Hollandse gehaktbal vond. 
‘Zo, wat zeg je daarvan, hè?’
Ik zuchtte en bedacht een plan voor de avond. Flink de bloemen buiten zetten, genieten van de vakantie, van de Spaanse avond, misschien kon ik in de branding ook wel een signorita vinden, een zeemeermin.
De avond viel. De zon zakte sissend in de Middellandse zee. We aten als lome koeien. ‘Ik ga,’zei ze plotseling en schoof haar bord opzij. “Nou misschien tot vanavond en anders tot morgen.’ De deur sloeg dicht. Ik waste me en ging naar buiten. In het dorp had ik een superavond met drie lelijke Duitse meiden. Toch zoenden ze heerlijk, hoewel ze roken naar knoflook en taaie calamares. Met de trofee van lipstick op mijn T-shirt toog ik walmend naar bier en fluitend van geluk naar het hotel. ‘Kom gauw!’ riep een stem van boven. Zij was het. Ze stond op het balkon. ‘Kom gauw, hij komt eraan!’ Ik haastte me de trappen op. Zij had mascarastrepen op haar wangen. ‘Hij,’ snikte ze, ‘hij deed zijn deur open en liet gelijk zijn broek zakken. Toen ben ik weggerend. Ik keek nog eens om en toen, toen kwam hij achter me aan en..’ We hoorden een stem, een diepe, donkere stem van  Romeo die Julia zocht. Ik knikte dat ze uit de kamer moest gaan en gluurde over de rand van het balkon naar beneden. Daar stond de kalende Adonis. Hij had een telefoon aan zijn oor. ‘Dat is ‘m,’ riep ze, ‘hij gaat ons vermoorden!’ Ook dat nog, dacht ik. Ik ga in de Spaanse pepers. Hij maakt sangria van me of stuurt alle stieren uit de arena op me af. De man pakte iets uit zijn zwembroek. Het leek op een pistool. Plotseling viel een schilderijtje achter ons in diggelen op de witte tegels. De rest van de nacht hebben we naast elkaar op de vloer van het appartement gelegen. Toen het licht werd zag ze me en zei zuinig: ‘Wat heb jij nou op je truitje, lipstick, gadsie, wat voor een vriend ben jij? Viezerik, ga je schamen!’  Ik haalde mijn schouders op en pakte het schilderijtje. Op de neus van een huilend zigeurinnetje zat een gaatje. Bij de tafelpoot vond ik een kogeltje, van een buks.
‘Laten we gaan zwemmen,’ zei ik en ik lachte. Zij lachte ook.

En toen gingen we naar het zwembad. En we hadden verder een prachtige, hedonistische vakantie.                       

vrijdag 30 september 2016

UItgescheurd

Toen ik thuiskwam van een les aan een VMBO kaderklas bleek ik compleet uit mijn broek gescheurd te zijn. Het is hopelijk op de terugweg gebeurd. (normaal scheur je natuurlijk groen uit je hemd en schiet je uit je slof).

zaterdag 24 september 2016

Wat is erger?



‘Ik had al zo’n lange tijd last van mijn knie. Alle dokters ben ik er mee afgeweest. Man, man, wat had ik een pijn. Het begon allemaal tijdens een strandvakantie in Spanje. Ik stond stoer te springen in de branding om indruk te maken op een lekker chickje. Maar toen hoorde ik: ‘krak!’ en ik voelde iets in mijn linkerknie verschuiven. Ik kon niets meer, stond als een ooievaar in de zee, op één poot. Iedereen lachte om mij, ook dat chickje. Ik verrekte van de pijn. Vrienden brachten me naar de EHBO en daar was een dokter, nou zo noemde hij zich, maar ik denk dat hij zijn eerste jaar medicijnen nooit heeft afgerond. Hij verbond mijn knie zo strak, mijn poot werd helemaal blauw man. Dus ik weer terug naar die slager, met mijn vrienden. Hij klopte op mijn billen, zo een was het ook, en zei: ‘Well, just in time’.
Jaren na dit gedoe bleef ik maar last houden. Pijn man, maar op de foto’s zagen de dokters niks, zeiden ze. Goed, een medisch wonder dus, in negatieve zin. Ik was er zo ziek van dat ik bijna elke avond naar de kroeg van tante Nel ging. Daar liet ik me dan helemaal vollopen. Zo jong, vol plannen, ik wilde militair worden, dat was mijn jeugddroom, en dan niks meer kunnen. Het maakte me somber. Nel zag het en ze zei: ‘Ik zal het Arie eens vragen, hij heeft mij ook geholpen met me rug.’ Ik keek haar glazig aan. Ze bedoelde toch niet die half demente, alcoholistische zwerver die ze zo liefdevol had binnengehaald?
Op een herfstavond in de zomer hing ik weer in die kroeg. Stomdronken was ik. Ik had alles door elkaar gezopen: whisky, tequila, bier, wijn. Ik kon amper nog staan, de herberg leek zo groot als het universum en het draaide allemaal om mij. Het was helemaal vol met andere ongelukkigen om mij heen. Een hanekam naast mij ging op een stoel staan en riep zo hard dat de ruiten rinkelden: ‘Seeeekskkks!’ en daarna nam hij weer plaats. Zo’n avond was dat. Om het feest compleet te maken blubberde dikke Arie plots naast me. Ik herkende hem aan de geur van bedorven haring. Aan zijn rotsblokachtige hoofd met de dertien onderkinnen bungelde een meterslange baard met stukjes kaas erin. Hij legde zijn handen, zo groot als mijn schoenen, op tafel en brulde: ‘Ik hoor van Nel, ik ken jou help. Geef mij tien wieskie en ik ga jou help zoetwatersnotneus.’  Ik vroeg hem niets want dat kon ik niet meer. Hij gebaarde Nel. Zij bracht een glas, het was een bierpul vol wieskie. Ongelofelijk, een doorsnee mens zou je na het nuttigen kunnen opereren, hij zou niets merken. Hoe dan ook, hij leegde het glas in ene keer achterover en legde zijn arendsklauw op mijn zere knie. Hij kneep en hij kneep. Het bloed stolde in mijn lijf, zo’n verschrikkulukke pijn deed het. Nu zag ik in mijn tollende heelal ook nog onbekende planeten waarop het wemelde van het leven. Daarna werd mijn been hot, echt zo schroeiend heet dat ik mijn broek uit wilde trekken, maar dat kon ik niet. ‘Terug in de haven,’ zei hij plechtig, greep naar zijn borst en stortte van zijn stoel. Ik kon niks doen, ik was lam. Mensen raakten in paniek. Twee halfdronken oudere mannen doken boven op hem en begonnen met hun mond op zijn buik te reanimeren, want zij dachten dat reanimatie zo werkte. Toen ging mijn licht uit.
De volgende morgen werd ik wakker met een bouwplaats vol spijkers in mijn hoofd. Ik huppelde naar buiten, braakte een keer of twee in de plantenbakken en toen hoorde ik Nel. Ze stond naast me.
‘Loop je weer lekker?’ vroeg ze. Ik zei: ‘Verrek, helemaal geen pijn meer, nou je het zegt.’ 
‘Mooi,’ zei ze, ‘ja, jammer van Arie, is dood gebleven gisteravond.’
‘Ach,’ zei ik,  ‘gecondoleerd.’ 
‘Hij was mijn vriend niet, maar hij heb me wel goed geholpen.’
‘Ja.’  Ik wist niet wat ik moest zeggen.
‘Hij had schatrijk kunnen worden met die gouden handjes van hem. Misschien ken jij dat nu ook wel dat magnettizeren.’  Ik keek naar mijn handen. Geen kans. Bleke spaghettisliertjes.
‘En ik krijg nu nog voor tien whisky van je, dat is honderd gulden. Stop je het vandaag nog effen in m’n bus?’
Ze groette een zwangere, Marokkaanse vrouw. ‘Kom je bij me theedrinken schat? Slaat je man je nog steeds? Stuur hem naar mij, ik ram hem voor zijn kont, hoor!’  
Ze ging verder met mij: ‘Nou eh, dat is toch niet veel voor een knie waar je verder op kan. Doeg!’  En ze was weg.
Ik huppelde terug over straat als een eenzame astronaut op de maan. Heerlijk was het. Ik begon te rennen. Steeds harder. Raakte verslaafd aan die pijn zoals ik vroeger verslaafd was aan de pijn van de drank. Steeds harder ging ik lopen. Mijn route ging altijd langs die kroeg.  Ik begon wedstrijden te winnen. Het werd mijn doel in het leven. Bekers, prijzen, ik sleepte alles binnen. Mager als een graat werd ik en rende mezelf naar het Olympisch stadion in Berlijn waar ik heel in de verte het sluike haar en snor ontwaarde van de dictator. Hij sprak niet met mij, ik ben een zwarte man.  
Kijk, daar ligt Arie. En daar ligt Nel. Bijna naast elkaar. Arm gestorven. Ik ga deze bloemetjes bij ze leggen, want de een heeft me van de pijn afgeholpen en de ander van mijn zuipen. Ik betaal ook voor het onderhoud en de steen en zo, want wat kan ik anders voor ze doen?
Ik sta stil op het pad. Het is sinds die avond tachtig jaar geleden. Met mijn handen heb ik heel wat mensen beter gemaakt, heb ik nooit met iemand over gesproken. Kankers, ik heb ze verjaagd.
Ik kijk om me heen over de stille begraafplaats. Het is donker aan het worden. Mist glibbert over de stenen. Er is niemand. Ik sta al een half uur hardop in mezelf te praten. Wat is erger, vriend Elckerlijk: een zere  knie of een gekneusde ziel?

                     

zaterdag 17 september 2016

Logisch



Vandaag stapten twee lichtbruine mannen in de trein. Ze spraken een Arabisch dialect. Ze hadden vijf loodzware sporttassen bij zich. Ja, ik ben verpest: in mijn fantasie zag ik daar bomgordels in, kalasnidingesen en kogels en handgranaten en veel messen, heel veel enge messen. Ik stapte uit en zag de trein wegrijden. Hij ontplofte niet. De trein kwam ook niet op het nieuws. Ja, ik ben best wel bang voor de psychopaat onder ons. Ik reis genoeg met metro’s en treinen. Maar wat zegt dat? Hij kan besluiten een kettingbotsing met auto’s te gaan veroorzaken. Want de psychopaat is nu eenmaal gek, daarvoor is hij een psychopaat. Zijn wegen en denken zijn donkere kronkelpaden. De veiligheidsdienst denkt veel te logisch. Wij denken allemaal veel te logisch. Opsporen is geen kunde, maar een zaak voor fantasten. Fantasten komen dichterbij dan  mathematisch getrainde speurneuzen. Ik denk dan ook niet dat de heren in de trein iets te verbergen hadden. Veels te normaal om je explosieve materiaal in een boodschappentas te doen. Alhoewel, nu denk ik zelf weer veels te logisch. Help!   


zondag 11 september 2016

Roofvogels tegen drones

Het NOS journaal, het journaal voor 75 plus, bericht dat roofvogels tegen drones mogen worden ingezet. Natuurlijk is dat belachelijk, want er zijn wapens bij defensie waar dat zo mee gedaan kan worden. Er bestaan raketten die op 100 km afstand afgevuurd door je brievenbus kunnen. Dus is het een middeleeuwse uitvinding, alsof je een steen uit een katapult op een raket wil richten. En de vogels mogen ook best sneuvelen in de strijd, zegt een politiewoordvoerder, had ie maar geen vogel moeten worden. Vroegtijdige dementie bij de politie en de journaalredactie en de stokoude kijkers knikkebollen en merken niet eens dat er geen kritisch geluid aan is geplakt, zoals het hoort in de journalistiek. Hoor en wederhoor. Nu lijkt het alsof dit bulletin een politiebericht is. Laat die roofvogels maar los gaan op die sneue verslaggevers die met hun microfoon soms nog voor een rechtbank staan, in het donker meestal, als het hele hof allang naar huis is. En domme politie, laat de vogels vrij en zorg dat je meer op straat bent,in plaats van naar de lucht te turen. OMG, die terroristen lachen zich dood. Dit is misschien een wrange woordspeling.

zondag 4 september 2016

Het Fluisterbootje


Het is lang geleden. Ik had een vriendin, hoe ze heette, ik weet het niet meer. Het was een mooie dag en ik wilde wat doen met haar, noem haar maar Sasja. Nooit waren we het eens. Het was een mooie dag om naar buiten te gaan. Ik wilde natuurlijk roeien in de polder en zij wilde het fluisterbootje met de motor, dus kozen we voor de motor. Ach, motor, het was een motortje zoals die op naaimachines zit. Leuk voor een nieuwe tuinbroek, maar op het woeste water is het prutsen. Nadat ze me nog had vervloekt, voor honderd jaar, omdat ik met haar portier de auto van haar buurman zacht had getoucheerd en de stemming in het koetswerk Antarctische vormen had aangenomen kwamen we aan op de plek des onheils. Het was een locus amoenis, dat moet gezegd, een lieflijke plek aan het water, bij zachtgroen glooiend gras, boterbloemen en een warme horecagelegenheid waar de verdoolde zielen van deze wereld kunnen rusten op grazige weiden. Afgemeerd aan een terras vol vrolijk drinkende mensen lag onze SS Titanic van twee meter lang,  voor ons klaar. Zij, mijn eigen onweersbui, stapte als eerste  aan boord en daardoor helde het schip zodanig dat zij bijna te water raakte. Het terras lachte luidkeels en verlangde naar meer. Ik stapte met een pokergezicht precies in het midden. Nu moest de schuit nog afgemeerd worden. Trossen los.  Ik schoof voorzichtig naar voren, op mijn buik, en duwde met mijn rechterhand tegen de wal. Als mijn Frau Untergang rustig gewacht zou hebben was er niets verontrustends gebeurd, maar zij vond het tijd worden de motor te starten. Mijn gewicht drukte de voorkant van het zeeschip omhoog en de schroef rees op uit de diepten van de prutsloot. De roterende delen raakten het oppervlak en een reusachtige, groene fontein spoot omhoog. Het terras veerde op. Drab bedekte het hoofd van mijn kleine kapitein met wie ik nu een diep medelijden begon te voelen. En terwijl het riet ons als een dwangbuis omarmde en vasthield, flitsten de fototoestellen van het publiek. Plotseling zaten we toch op het ruime sop. (Ik ben eerst overboord gesprongen en heb staande in de modderige biotoop woedend het kroos uit de motordelen gerukt).
‘Ik ga nooit meer met jou varen, klungel,’ bevestigde mijn Juliet nog een keer toen we in haar brik zaten. Ik keek en zag dat een kikkervisje zich aan haar staart had geklampt. lk moest ineens vreselijk lachen.
‘Waarom doe je dat?’ riep ze en ze schakelde in een verkeerde versnelling.            
‘Ik weet het niet, ik kan het niet helpen,’ zei ik, ’ik moet gewoon lachen.’

Even later slipte de auto van de weg, gleden we van de dijk en ploften we met vier wielen tegelijk op het water. We dreven in de auto, een cabriolet, dus zonder dak, na ast een stel gezellig snaterende eenden. ‘En je wilde nooit meer met me varen Sasja!’ riep ik en spreidde mijn armen naar de prachtige, Hollands blauwe lucht met de laaghangende, donzige wolken.    

dinsdag 30 augustus 2016

Poepregen




De Anloup was een recreatiecentrum aan zee, bestuurd door een aantal kerkjes uit de kop van Noord-Holland. 's Zomers werd het centrum gerund door jongeren om vakantiegangers, jong en oud, een luisterend oor te bieden.


Ik weet nog dat wij met een aantal jonge vrijwilligers van het recreatiecentrum naar het uitzuigen van de beerput stonden te kijken. Een beerput was een voorziening uit vroeger dagen toen nog niet iedereen op het riool was aangesloten. Daarin werden alle uitwerpselen opgevangen tot dat de put vol was. Zoiets zie je niet elke dag,  in onze tijden van moderne riolering.
Er kwam een gemeentewagentje over het gras achter het gebouwtje aangereden, met twee medewerkers en één slang. De ene man deed de slang in de put en de ander diende de knop op 'zuigen' te zetten. Zo eenvoudig was het. Waarom hij derhalve op de knop  'blazen' drukte, die ernaast zat, kan ik nog steeds niet begrijpen. Misschien kon hij niet lezen.
Twee seconden na het indrukken was er een zacht suizen van regen van zanderige, korrelige smurrie en werd de zon verduisterd. Daarna zakte de hemelse modder en zat ik helemaal onder. Van top tot teen veranderd in een zandsculptuur, in een paar seconden. En daarna drong het tot me door wat het voor zand was. Shitzand. Het rook nergens naar. Shit van jaren en jaren misschien, wie zou het zeggen. Ik rende naar de enige douche, maar die was al bezet door een andere zandalien. Naast me  stond een ontkleed baggermonster. Ik vind het nog steeds een vreselijke vieze gebeurtenis. Maar vertellen over vies heeft ook wel iets gezelligs. Poep en seks hè? Het verkoopt, zeggen ze. Nee, er zijn geen foto’s van.


zaterdag 27 augustus 2016

Vakantie met Thijs



                                         Vakantie met Thijs. Dat kan niet zonder een trein. De tekening is ook in de  vakantie gemaakt door mij.

vrijdag 26 augustus 2016

Nice to meet you



Hij stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’  Hij had een lang lijf en smalle ledematen. Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’  ‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry, eh..’  hij wilde iets moeilijks zeggen in het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go to today, my love?’  Hij bloosde, zulke directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor dokter..’  ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op de boezem. Borsten als balkonnen, dacht hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had. Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee, nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit de tweede klas van de HAVO?  Hij was naar haar huis gereden en toen had ze  water, middels een emmer, over hem geworpen.  Hij kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t  know me on this whole fucking planet.’ Hij schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte ze, ‘let’s take een kobje kowie.’  ‘Then we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe there.’ 
‘Then we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love you really. And you still don’t know me.’  Hij dacht te zien dat de andere mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.  Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’   Hij geneerde zich vreselijk voor deze leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of the fans.’
‘The fans?’ bibberde hij.
‘They’re crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel tafeltje. Ze hadden grote, angstige  ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde woorden tegen ze. 
Aan de wanden hingen vergeelde posters van Concertgebouwvoorstellingen. Ze schoof het bruingele gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
 ‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s yours?’ 
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name. Come here and let me kiss you.’  Ze kuste hem zacht op zijn mond  en daarna huilde ze. Een stroompje mascara trok een zwart spoor.   
‘Shall I make  coffee?’  hij klonk stuntelig. Emoties waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een corpus, een ding. 
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’   
 ‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my home.’
Toen hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk- maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en liet zich via de regenpijp zakken.  ‘No!’ riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van beroemde dirigenten van de muren gescheurd.         
Iemand, een fotograaf, gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals wij allen.
Alweer een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een goedkope Mozartposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’  ‘Ben je echt bij mij geweest?’  Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie. ‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben verslaafd.’
‘Mijnheer doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u even naar huis.’  Ze gingen zijn huis binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan gerust.’  Ze vertrok en hij ging direct de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en rende   naar de bewuste bushalte. Hij moest en zou die poster hebben.  Met een steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar.  Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’  Hij herkende haar direct en deed wat ze commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
 ‘To the airport en then Rick will bring you home.’  Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze weer.
‘Here we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en de bus verlaten. Weer een half uur later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte niet eens.
Toen hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe, mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.  



Nice to meet you



Hij stapte zoals elke morgen in de Amsterdamse metro naar een halte in de Bijlmermeer en prutste aan het draadje van zijn telefoon. Hij draaide Mozarts klarinetconcert in A groot. Hij droeg een verwassen spijkerbroek, versleten sneakers en een lichtgeel T-shirt met de tekst: ‘Mozart is in my heart.’  Hij had een lang lijf en smalle ledematen. Daarop een ovaal rond hoofd met blauwgrijze ogen en stroblond, vlassig haar dat niet dagelijks werd gekamd. En daarbij was hij verlegen, bijna mensenschuw. Hij keek nooit iemand aan en het viel hem dan ook totaal niet op dat er een mevrouw voor hem stond die hem aansprak. Ze tikte hem op zijn schouder en toen pas zag hij haar. Ze was niet erg groot, maar wel fors in afmeting. Ze had lang blond haar, dat stijf van de haarlak was en op haar niet zo grote, smalle neus stond een donkere zonnebril. Ze droeg een uniform van de Nederlandse politie en haar lippen waren roze gestift. Ze maakte zo’n verpletterende indruk op hem dat hij het liefst tussen de wielen van het metrostel was gesprongen. ‘Excuse me,’ zei de vrouw en hij meende een accent uit een of andere donkere Londense buurt te bespeuren. ‘Is this the train to the Raiksmuseum?’  ‘No, no,’ antwoordde hij in shock, ’this is the train to Bijlmerarena.’
‘Ah Bailmermer,’ sprak de dame, ‘so this is not the right train eeh..?’
‘Sorry, eh..’  hij wilde iets moeilijks zeggen in het Engels maar hij had een hekel aan vreemde talen en een hekel aan praten in het algemeen. De vrouw zakte naast hem op een klapstoel. Hij hoorde het ding kraken. Ze lachte. ‘Big ass, I am a litte piggy.’ Hij begreep het niet. Ze knorde. Ah, hij knikte. ‘So I took the fucking wrong train eeh? Where do you go to today, my love?’  Hij bloosde, zulke directe woorden was hij niet gewend. ‘Eh.. to university for learning voor dokter..’  ‘Ah doctor!’ riep ze uit. ‘I am feeling allright today, feel my heart.’ Ze pakte zijn hand en legde die op de boezem. Borsten als balkonnen, dacht hij. De trein stopte bij halte Spaklerweg. In de verte waren de omtrekken van de voormalige Bijlmerbajes te zien. Ze zwegen allebei. ‘Don’t you recognize me?’ vroeg ze terwijl ze haar bril naar beneden schoof. Ze sprak zacht en keek om haar heen. Hij zag twee prachtige ogen, de mooiste die hij ooit gezien had. Het waren kroonjuwelen, lichtblauwe met een zweem groen. Maar herkennen? Nee, nooit gezien. Hij zocht diep in zijn geheugen, misschien dat mooie meisje uit de tweede klas van de HAVO?  Hij was naar haar huis gereden en toen had ze  water, middels een emmer, over hem geworpen.  Hij kon niks bedenken. Ze lachte toen ze zijn peinzende gezicht zag. Ze lachte luidkeels. ‘You are the only fucking person who doesn’t  know me on this whole fucking planet.’ Hij schaamde zich zeer tot in de punten van zijn tenen. ‘You are a famous person? ‘ vroeg hij bevend alsof hij weer een spreekbeurt voor de klas moest houden. ‘I love you guy, ‘ hikte ze, ‘let’s take een kobje kowie.’  ‘Then we better go back,’ zei hij gedwee als een lam, bekos there is no naice cafe there.’ 
‘Then we go back,’ zei ze beslist. ‘ O men I love you, you know I am married, but I love you really. And you still don’t know me.’  Hij dacht te zien dat de andere mensen meeluisterden en hem meewarig aankeken.  Die jonge dokter leeft al jaren onder een steen, stond er op hun voorhoofd, hoe moet dat ooit een goeie arts worden? Ze stapten uit op BijlmerArena en hij belde zijn werk. ‘Ik voel me niet goed,’ klaagde hij.’ ‘Wat mankeer je?’ vroeg zijn chef op zakelijke toon. ‘Het is al de derde keer in twee weken. Ik stuur je een uitnodiging voor een gesprek.’   Hij geneerde zich vreselijk voor deze leugen, maar de kans om met een leuke vrouw iets te hebben, al was het maar voor de duur van een kop koffie, was te kostbaar om te laten glippen. Op Amstel stapten ze uit. ‘ I live here,’ wees hij naar een gebouw op de hoek van de Weesperzijde. ‘Then we go there,’ zei de vrouw. ‘I like to see where you live.’ Ze draaide zich even om en keek weer spiedend om haar heen. Hij dacht aan haar husband. ‘It’s not what you might think,’ fluisterde ze, ‘my beloved or another jalous man, but I am afraid of the fans.’
‘The fans?’ bibberde hij.
‘They’re crazy,’ ze stond stokstijf, misschien dacht ze een verdachte schaduw te zien. Snel gingen ze het gebouw binnen en ze bekeek het appartement. Het was drie bij vier. Twee katten keken haar nieuwsgierig aan vanonder een niet zo stabiel tafeltje. Ze hadden grote, angstige  ogen. Zij bukte en zei wat zoetgevooisde woorden tegen ze. 
Aan de wanden hingen vergeelde posters van Rolling Stones concerten. Ze schoof het bruingele gordijntje dat voor het enige raam hing, dicht.
 ‘My name is Stella,’ zei ze. ‘What’s yours?’ 
‘Gerrit.’
‘Kerrit, what a funny name. Come here and let me kiss you.’  Ze kuste hem zacht op zijn mond  en daarna huilde ze. Een stroompje mascara trok een zwart spoor.   
‘Shall I make  coffee?’  hij klonk stuntelig. Emoties waren niet zijn werkterrein binnen de geneeskunde en het lichaam was een corpus, een ding. 
‘Yes,’ ze huilde, ‘you have a stroepweffel?’
‘Stroepweffel?’   
 ‘A biscuit, you add it to your kobje kowie.’
‘O yes, I understand.’
‘All my life I knew I want to live here, in Amsterdam and now I have felt it I am very sure this is my home.’
Toen hij in het keukentje stond wist hij dat hij een moord voor haar zou willen doen. Hemel, hij was zomaar waanzinnig verliefd en dat op zomaar een grijze morgen. Wat een vrouw. Nog zuiverder dan Mozart. Hij vroeg zich af in welke film ze speelde. Vandaar natuurlijk dat ze dat politiekostuum aan had. Stom dat hij niet veel films had gezien. Hij bracht de koffie en de stroepweffels en zij vertelde dat ze zangeres was, heel beroemd, maar dat dat niet zo spannend was als de mensen dachten en dat ze wel wilde zingen, maar niet zo bekend zijn. En dat ze tegenwoordig altijd op haar hoede moest zijn, altijd en overal. Daarom droeg ze als ze naar buiten gaan diverse kostuums, vermommingen, zodat ze zich een beetje vrij kon bewegen. Hij luisterde ademloos, de wereld van glitter en glamour trok aan hem voorbij, een wereld met veel geld- dat leek hem wel leuk- maar verder een dorre woestijn. Hij moest aan Schopenhauer denken, het leven is een zeepbel die uit elkaar spat.
De buitendeur bewoog. ‘There they are!’ riep de vrouw geschrokken. ‘I must leave Kerrit.’ Ze stommelde naar het raam en liet zich via de regenpijp zakken.  ‘No!’ riep hij. ‘ Please, don’t!’ Maar ze was al uit het zicht. De horde fans beukten de deur uit de sponning en renden als een kudde bizons naar binnen. Alles werd omver getrapt, de klassieke platencollectie verpulverd, de posters van de muren gescheurd.            




Iemand, een fotograaf gaf hem een harde klap op zijn hoofd en hij bleef op het verrafelde tapijt. Toen hij moeizaam wakker werd was het al lang avond en had hij een verschrikkelijke hoofdpijn. De kamer was een slagveld en de katten waren overspannen naar hem aan het loeren. Door het open raam waaide een stevige wind naar binnen, maar toch hing daar nog haar lucht. De frisse bries op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de ochtend. Zoiets. Een lucht die deed verlangen naar meer, naar zinderende erotiek op een wiebelige houten boot. Of op het strand bij ondergaande zon met het zand tussen de billen. Zoiets. Maar een gevaarlijk verslavende lucht. Hij moest die lucht weer vinden en de volgend ochtend ging hij op pad. Alle parfumeriezaken werden door hem bezocht. Eindelijk was de beer in hem opgestaan. Hij leefde ergens voor, maar nergens vond hij het veelbelovende geurtje. Natuurlijk was hij diep teleurgesteld, maar hij was ook een grijze realist. Iemand die met een dof schouderophalen altijd weer verder sjokt, zoals wij allen.
Alweer een jaar later zocht hij in de goedkoopste winkel op ons grondgebied naar een goedkope Stonesposter. Met zijn elleboog raakte hij een flesje. Het viel. Een verkoopster, een kind van nog geen zestien, keek hem verbaasd aan. Toen hij beschaamd wilde weglopen, kwam een geur op zijn neuscellen. De frisse bries op een zomeravond na een onweer vermengd met de damp van vochtig gras in de ochtend. Zoiets. In het flesje zat haar geurtje. Het goedkoopste flesje dat er was. Snel stak hij de andere flesjes in zijn zak en rekende met een strak gezicht alleen het kapotte flesje af.
Bij de bushalte, in Amsterdam-Noord, bij de Meeuwenlaan, ontdekte hij even later haar portret. Ze maakte reclame voor haar nieuwe show.
‘Wie ben jij?’ vroeg hij hardop. ‘Of ben je iemand anders?’  ‘Ben je echt bij mij geweest?’  Hij sprak gepassioneerd, met luide stem en grote gebaren. Mensen naast hem keken niet op. Ze waren wel wat gewend in hun gekke Amsterdam. Zelfs toen hij zijn lippen stevig op de poster plantte, zoende en likte, grinnikten ze alleen maar, achter zijn rug. Ze filmden zijn actie. ‘Het komt door je lucht,’ riep hij, ‘ik kan daardoor niet zonder je, ik ben verslaafd.’
‘Mijnheer doet u even rustig.’ Het was een echte politieagente. Ze trok hem los van de poster. Ze had een vierkant gezicht en kort stekelig haar. Ze keek hem indringend aan en zei: ‘Doet u even rustig, dit kan zo niet langer.’ Hij kwam bij zijn positieven. “Heeft u hulp nodig?’ vroeg ze. ‘Wacht maar, ik breng u even naar huis.’  Ze gingen zijn huis binnen. Er stond vrijwel niks meer in, behalve zijn bed. Het tapijt was versleten, de gordijnen vergeeld, het raam gebroken. Het stonk er. ‘U leeft hier?’ vroeg de agente geschrokken. ‘Ik ga weer, als er iets is, belt u dan gerust.’  Ze vertrok en hij ging direct de stad in. Daar zwierf hij uren doelloos rond. Toen het nacht was geworden nam hij de pont naar noord, nam een snuif uit het parfumflesje, werd high en rende   naar de bewuste bushalte. Hij moest en zou die poster hebben.  Met een steen ramde hij op het glas. Hebben zou hij haar.  Hij merkte niet dat achter hem een stadsbus stopte. Een blinde vrouw scharrelde langs hem, met een blindenstok tikte ze op zijn schoenen. ‘What the fuck are you doing?’ siste ze. ‘Get in the bus!’  Hij herkende haar direct en deed wat ze commandeerde. Hij stapte in. ‘Get down on the floor,’ ze was streng. Hij lag aan haar voeten. ‘Where do we go to?’
 ‘To the airport en then Rick will bring you home.’  Ze reden langs de RAI, maar hij zag het niet. De bus remde en de lichten werden gedoofd. Ze kusten op de vloer met volledige overgave, mond op mond, het was zijn eerste keer, hij voelde zijn huid gloeien alsof hij onder een zonnehemel lag. Zij hees zich steunend weer op haar stoel en daar reden ze weer.
‘Here we say goodbye,’ zei ze na een stil half uur. ‘Remember, I will always love you and I will be back, I don’t know where, don’t know when honey, but I know it’ll be a sunny day. Bye bye love.’ Hij hoorde haar langs hem hijgen en de bus verlaten. Weer een half uur later stond hij voor zijn eigen deur. ‘Dank,’ wilde hij nog tegen de chauffeur zeggen, maar het gezicht van de man was afgedekt en hij zei niets. Hij wenkte niet eens.
Toen hij binnenstapte en het licht aandeed viel zijn mond zo wijd open als hij nog nooit was opengezakt. Het appartement was prachtig geverfd, voorzien van hippe, mooie meubels, een nieuw tapijt en voor de poezen waren er nieuwe mandjes en krabpalen. Het raam was gerepareerd en er hing een rolgordijn. Toen hij het naar voorzichtig naar beneden deed zag hij daarop haar gezicht dat naar hem knipoogde. Hij schatte het formaat op anderhalf bij anderhalf. Er waren leuke lampen gemonteerd en hij had een nieuw, tweepersoonsbed met daarop een groot rood kussen, in de vorm van een hart. Daarnaast lag een envelop met een kaartje. Het was geparfumeerd met de bekende lucht. ‘Love you forever, my lovely stroepweffel,’ stond erop. Hij gleed achterover. Vanuit de badkamer hoorde hij een geluid. Iemand draaide de kraan open.