zondag 23 maart 2014

De Nucleaire Top, Obama in Amsterdam, 24 maart 2014

Barack maakt nog een Wordfeud. Hij ligt in het kraakheldere bed ergens achter onze Hollandse duinen, vlakbij de zee. Hij hoopt even dat die Dutch people die dikes goed onder controle hebben, want dat is zo’n beetje het enige waar zijn veiligheidsagenten niet op zijn voorbereid. Sommigen hebben niet eens een zwemdiploma. Michelle naast hem bladert in een Nederlands blad. Linda staat erop. Ze kijkt hoeveel keer ze er zelf in genoemd wordt, maar ze snapt die taal niet. Ergens lijkt het wel op haar Engels, maar toch ook weer niet. En wat betekent het woord: oliebol? Het heeft iets met de jaarwisseling te maken, het is al een oud blad dat ze in de kast vond. Barack maakte er nog een grap over of er geen raar poeder opzat. Zij vroeg of dat iets met die oliebol te maken had, want op de foto stond een bruin ding met wit spul erop. Nee honey, zei hij plagend, van de security mogen we niet zomaar een blaadje openslaan. O, sorry, zei ze en ze legde Linda opzij. Het begon te regenen, de druppels tikten tegen de hotelramen. Barack deed zijn ogen dicht. Morgen stond zijn bezoek aan het museum met de famous Nightwatch gepland. Het was wel even zeuren geweest en de oudste adviseur had even geslikt. Wilde the president nu echt per se, voor de top, nog even naar the rijksmuseum? Wist mijnheer the president wat dat zou betekenen voor de stad? Hij rekende het snel voor op een Witte Huis servet: driehonderd scherpschutters op de daken, wegafzettingen, een goeie plek voor de helikopter en dan niet te vergeten al die uren werk om het hele gebied uit te kammen, elk prullenbakje, elke hondendrol moest worden bekeken. En hij wist uit ervaring: Emsterdem dat is damn veel dogshit. Iedere dutch heeft drie dogs en die shit a lot. Werk, mijnheer de president, zei hij dus benauwd, uw wens betekent werk, veel werk. En wat zei Barack toen hij zijn bezwaren had geuit? Yes, we can, zei hij. Yes, we can... yes, you can, bedoelde hij. Maar het was niet uit zijn hoofd te praten geweest. Barack glimlachte nog een keer op zijn kussen. Hij zou genieten morgen. Hij zou in volle glorie de pracht van de kunstwerken tot zich nemen, al was het maar vijf kwartier. Waar denk je aan Barack? Michelle zag zijn glimlach. Niets schatje, zei hij droog. Maar ondertussen zag hij zich het museum stiekem verlaten en rechtsaf de fietstunnel uitgaan. De weg oversteken en dan naar the Leidseplein, genieten van een dutch beer en zo’n vreemd stukje cheese met groene vloeistof. Daarna nog een crocket of zoiets, erg raar ding, maar wel lekker. En dan met Miche langs de canals slieren in het voorjaarszonnetje. Fuck the Nuclear Summit. Dat was zijn droom, Emsterdam, Emsterdem, prevelt hij. Je kunt overal naar toe als mister president, maar er is maar een Emsterdem, een Emsterdem om al je zintuigen te plezieren, om alles te doen waar je in Washington hooguit over mag denken en zelfs dat niet eens. Emsterdem, yes. Gaat het goed met je Bar? kroelt Michelle. En hij zucht diep. Weet je Miche, mompelt hij. Ik ben de grote leider van de westerse wereld, maar ik leef in een onderwatertank, met een luikje waaruit ik mag kijken. Maar dat wilde je toch schatje, je was toch gek op de power? Ja, kreunde hij. Laten we dan het lichtje uitdoen. Dat mogen we niet zelf doen, schatje. Mogen we nog wel kussen? Nee, ook niet. Ik doe het toch en ik ga je kietelen... Nee, niet doen, niet doen, hahahaha... Een stem klonk uit het duister: alles goed mister President? O yes! yes! riep hij naar de geheim agent, die buiten op het balkon in een bak met geraniums zat verstopt. Het licht werd uitgedaan. Ze waren alleen in het donker. Ze hoorden de zee ruisen. Hij dacht: zal ik toch maar een plasje gaan doen voor de zekerheid? Hij scharrelde het bed uit en toen hij terugkwam sliep Miche al. Hij legde zijn hoofd neer en doezelde over Emsterdem. Ik kom terug, prevelde, one day I’ll be back in Emsterdem.

zondag 2 maart 2014

Moord in theater Carre

De natte wind druilt langs de rode ramen van het Oudekerksplein. Ik ben op weg met mijn geliefde naar een avond in het theater, Carré, daar gaat een moord gebeuren en de Cock, met C- O- C- K, gaat het oplossen. Ik heb van het Parool €50 gekregen als dank voor het nemen van een abonnement. We stoppen even bij de schuilkerk Onze Lieve Heer op Zolder. Misschien is het een idee naar binnen te gaan en van de verborgen pracht te genieten. Mijn echtgenote kent de kerk niet en voor mij is het ook al lang geleden. Ik opper de gedachte en zij vindt het direct leuk. We trippelen voorzichtig over de smalle 17e eeuwse trappetjes en verbazen ons over de zolder, waar de katholieke parochie bij elkaar kwam en niet eens in het geheim, maar wel uit het zicht. Dit was het befaamde gedoogbeleid van de stad, en nergens ter wereld zou dit mogelijk zijn geweest: een kerk van een verboden religieuze beweging in een woonhuis van een koopman. Vierhonderd jaar later heeft dit beleid nog een vervolg in het roken van cannabis, weliswaar verboden, maar als je dat binnen doet, uit het zicht, dan is het goed. Het is overigens wel verboden een normale sigaret in een kroeg op te steken. De reden is niet idealistisch, maar pragmatisch: geld moet hoe dan ook rollen en die koopman, ja, dat was een hele rijke en invloedrijke koopman die handelde in belastingen. Ik kijk uit het raam en zie de torens van de Nicolaaskerk, een vreemd bouwsel met een oosterse sfeer. De hele stad is eigenlijk een samenraapsel van alle windstreken. Amsterdam, die oude stad is gebouwd op palen, palen van verdraagzaamheid. We slenteren over de walletjes, er hangen Ajax supporters uit de kroegen, ze zingen als vanouds en hijsen hun biertje. Drommen toeristen versperren de smalle straten, de boeken van Baantjer ademen de sfeer van het grachtenwater, de jeugd op de bruggen, verliefd, voor altijd verliefd. We kijken even bij Polare, de boekhandel die even open is. Het is er rustig, het restaurant is dicht, en de toiletjuffrouw is ook weg, dat was in mijn herinnering een mijnheer. De schappen zijn ook leger. In café de Schutter hangen de theezakjes nog altijd aan het plafond en zo zal het studentencafé ook worden nagebouwd in het Amsterdams historisch: met de theezakjes aan het plafond, met een kat die met lieve ogen naar de forel op je bord kijkt, met de gammele bruine tafeltjes en die schrale lucht van ongewassen jeugd en doodgeslagen bier. En op de achtergrond een lied dat net niet kan. Dit keer is het van Veldhuis en Kemper en het gaat over een man die het haar van zijn kont wil scheren, voor zijn geliefde. Twee keurige studentes een tafel verder, staken hun gesprek en kijken elkaar aan. De avond is nat als we langs de Amstel schuifelen. Maar Carré is groot, mooi en de rode tapijten zijn goed gestofzuigd. Het stuk begint direct met een lichaam dat naar beneden komt bungelen.We zitten op het balkon en een mijnheer naast me krijgt een acute aanval van hoogtevrees zodat hij naar beneden moet worden geholpen. Ondertussen gaat het onderzoek naar de moord door. Wij zijn de getuigen en mogen niet naar huis. De Cock wordt goed gespeeld door Peter Tuinman en zijn jonge collega Vledder is weer even onbeholpen als altijd. Voor we het weten staan we weer buiten, want alles wat leuk is, gaat nu eenmaal heel snel. We schuifelen terug langs de Amstel en spreken over het stuk en dat we allebei toch weer de verkeerde dader hadden en dat het zielig was voor Rene Froger dat hij geen liedje kon komen zingen, omdat hij ziek was. Dat had onze Amsterdamse trip helemaal compleet gemaakt. Nu moesten we het doen met een geluidsopname. Het was nog mooier geweest om af te zakken in de beroemde bruine kroegen van de stad, maar dat is voor de volgende keer. Ik ben met mijn Anja eens zo’n kroeg binnengestapt. Het heette ‘Het Schuimpje’. ‘Jongens, een stelletje!’ riep een verloren zoon vanachter de bar. ‘Muziek!’ Een te blonde dame startte een stuk van Frank Sinatra. Een man kwam op me af en zei: ‘Hoe lang ben je al met ‘r? Jongen, geloof me, na twee jaar is de lol er wel af. Biertje?’