dinsdag 27 juni 2023
Almelo vrouw van Marokkaanse afkomst
zaterdag 24 juni 2023
ODE AAN ALKMAAR - zomersalon
Ik doe mee aan een project van de kunstuitleen Alkmaar. Dat project heet: Ode aan Alkmaar en daarvoor heb ik een schilderij ingeleverd dat samen met werken van andere kunstenaars te zien zal zijn bij de kunstuitleen.
ODE AAN ALKMAAR - zomersalon
15 juli t/m 17 september
Kunstuitleen Alkmaar laat met 'Ode aan Alkmaar - zomersalon' de diversiteit zien van onze gemeente.
Denk je bij Alkmaar alleen aan het Waagplein en de kaasmarkt? Of is Overdie net zo schilderachtig? En wat dacht je van de molen in Schermer? Ook dat is Alkmaar.
Alle kunstenaars uit Alkmaar en omgeving, professioneel en amateur, mochten één schilderij inbrengen.
Klik op de link: https://www.kunstuitleenalkmaar.nl/agenda/odeaanalkmaar
Zo had het kunnen zijn, als Johan tenminste niet zo stom was geweest
We hadden
kampioen kunnen zijn, kampioen vande 25e klasse der voetbalamateurs
van Nederland. Maar het is niet gebeurd. Het is anders gelopen. Dat is de
schuld van Johan, onze regelneef. Johan regelt alles voor ons team, maar de
laatste tijd gaat het niet zo goed met Johan. Laatst had hij de kleding van het
dameselftal bij zich. Hij begint kinderachtige grappen te maken. Tijdens de
voorlaatste wedstrijd liep hij zomaar het veld op en zei tegen de
scheidsrechter: ‘Weet jij waarom een Engelsman zijn paraplu wegdoet als hij een
Duitser tegenkomt? Omdat die Duitser telt: eins, zwei, drei..’ Nou, van dat soort grappen. Voetbalhumor is
best flauw, maar dit.
En het is
niks voor Johan. Vroeger was hij rechter, hij was zeer geleerd, wel een tikkie vreemd was hij toen. Maar
dankzij hem zijn we geen kampioen, want hij regelde de spelersbus naar de
kampioenswedstrijd. We hadden nog maar 1 punt nodig om FC Buitenspel de baas te
blijven in de competitie. Een gelijkspelletje, meer niet!
We reden weg
en onderweg zagen we plotseling veel water naast ons stromen. En daarna koeien
en veel weilanden. En toen zei Karel,
onze spits: ‘Hee jongens, dit is Friesland!’
Maar toen waren we al bij het knusse stadionnetje van Hardegaryp. Het
was er verlaten, de fans stonden er niet. Frank, de doelman, zocht op internet
waar de wedstrijd stond gepland: in Venlo! We hadden nog 10 minuten. Zelfs met
een straaljager zouden we niet op tijd komen. En niet verschijnen bij een
wedstrijd betekende verloren punten en dus geen kampioensschaal. Die ging
gewoon naar de bierbuiken van de FC Buitenspel. Iedereen was woedend.
We sloopten de
bus tot er alleen nog wielen stonden en Johan bonden we met een touw om zijn
nek aan een Friese eik. De hond. Toch hebben we deze week zijn 95e
verjaardag gevierd, want je moet kunnen
vergeten en vergeven. Hij heeft een taart gekregen met een foto van het hele
kampioenselftal. Hij is in de veronderstelling dat we the champions zijn en dat hebben we maar zo gelaten. Ja, het had zo kunnen zijn, als Johan
tenminste niet zo stom was geweest. Onze
vrouwen zeggen dat we voortaan zelf ook beter op moeten letten. En dat is een
goeie les.
Uit: 333
dingen om te schrijven: Schrijf een verhaal dat eindigt met de zin: Zo
had het kunnen zijn, als Johan tenminste niet zo stom was geweest.
maandag 19 juni 2023
Jip overleden
Mijn kat
Jip, zeven jaar oud, was niet meer te redden. Het
was deze
week dat we een grote bobbel onder zijn kin
ontdekten.
Ik schrok daarvan en maakte een afspraak
met de
dierenarts.
Die schrok
ook van de bult. ‘Wat is die groot,’ zei ze ontzet. Ze
sprak
Engels. Met google translate kwamen er achter dat het
om de glan ging, de speekselklier. Later
bleek dat niet te
kloppen. Jip
kwam weer thuis en hapte naar adem. Hij is een
ragdollmannetje.
Een pluizig grote bol, met brede poten, een
super
pluimstaart – waar ik wel eens op stond-
en felblauwe
ogen. Een
lief en sociaal dier.
Hij kreeg
twee keer per dag een pilletje, maar de zwelling
werd niet
kleiner. Ik maakte me zorgen.
Toen ik in
de klas was vandaag, kreeg ik berichtje van mijn
vrouw dat
het laboratorium tot de conclusie was gekomen
dat de
cellen bij een lymfoom hoorden. Dat
is lymfklierkanker.
Jip was
ongeneeslijk ziek. Omdat hij steeds benauwder werd,
hebben we
besloten hem in te laten slapen. Het was erg zielig
voor hem,
die benauwdheid. Tongetje uit de bek. En
het had
allemaal nog
erger kunnen worden met een dramatisch,
pijnlijke
afloop.
Daar lag hij
dan, languit op een kleedje. De ogen nog open. Ik
streelde
zijn langharige vacht en de bruine staart. Een traan
pinkelde van
mijn wang op de tafel.
Dag vriend,
dacht ik. Vergeef me dat ik die beslissing voor je
genomen heb.
Het ga je goed, lieverd, in de poezenhemel.
Ik weet
zeker dat die bestaat.
Dag vriend
Dag vriend,
ik moet je
laten gaan,
onverwacht,
je ligt op
tafel
met je ogen
open.
Goede reis
vriend,
ik hou je
pijn hier
en je angst,
dan kan jij
vrij en
blij,
naar boven.
De dokter
zegt
dat je niet
verder kunt
je krijgt
een prik
om te gaan
slapen.
Dag vriend
je liep hier
net rond
en ik dacht
nog:
je bent toch
gezond?
Zuiver
zelfbedrog.
Pluizig
beestje
van vijf
kilo
met je witte
klittenvacht
helderblauwe
kijkers
vol
levenskracht .
Dag vriend,
goede reis.
zondag 11 juni 2023
De Creatieve brief van Leontine Wagter
Hieronder de link naar de website van de Groningse dichteres Leontine Wagter:
De rechten van dit plaatje zijn van Leontine Wagter, ik heb het overgenomen van internet.
Expositie schilderwerk
Neem eens een kijkje op de website met mijn schilderwerk. Deze website heb ik al sinds 2007 (!) dat lijkt een eeuwigheid geleden. Met schilderen zelf begon ik in 1996 of 1997. Ik kreeg een rol achterbehang en wat oude verf. Ook was er een meisje dat karton voor me meenam op haar fiets en deze stukken verloor op een zeer drukke oversteekplaats. Ze ging die rustig oprapen.
De link is als volgt:
https://sjoerdvanberkel.exto.nl/exposities.html
Aan de overkant van de straat
Aan
de overkant van de straat
wie zou daar wonen, jongen
bij die schutting met seringen,
als ik langs fiets,
hoor ik soms een meisje zingen
vast iemand uit de beste kringen.
Haar pa is een minister- president
haar ma werkt bij de fillem
dus die zijn nooit eens thuis,
mijn nachtegaal is vaak alleen in huis,
en zingt daarom dan een lied
vol van ellende en verdriet.
Ik durf niet aan te bellen
want zo'n lied is toch privé,
dus blijf ik bij die schutting staan
en luister zachtjes mee,
wat eenzaamheid met mensen doet,
dat blijft verborgen,
net
als haar snoet.
De appelpoester
Illustratie van Paddy Eline
Lang, lang geleden leefde
er eens een handelsreiziger met een lieve dochter. Haar moeder was jong
gestorven en omdat hij zo vaak op reis was, was zij veel alleen. Zij was een
vrolijk meisje dat graag danste en zong, maar soms was zij heel verdrietig. Zij
huilde: ‘Och, lieve vogels, wat mis ik toch mijn lieve moeder en nu is mijn
vader ook weg, wat moet ik nu toch doen...’ ‘Wij vinden het heel erg voor je,’
zongen de merels. ‘Vind je het goed als we het aan je vader vertellen, lief
kind, je verdient een beter lot.’ En toen haar vader na een lange reis weer
thuis was, piepte de mooiste merel: ‘Lieve vader van Donna, want zo was haar
naam, je dochtertje is heel verdrietig,
misschien moet je een nieuwe lieve moeder voor haar zoeken.’ Haar vader knikte.
‘Ik heb daar al over nagedacht en het lijkt me een goed idee!’ Het duurde niet
lang of hij trouwde met een andere vrouw. Ze was erg aardig voor Donna, en
alles leek net zo goed te gaan als voor haar moeder haar had verlaten.
Maar op een dag vertrok
haar vader voor alweer een lange reis naar een ver, ver land. Hij kuste Donna,
die erg moest huilen. Ze zwaaide hem
lang na, tot hij uit het zicht was verdwenen. ‘Zo!’ sprak haar stiefmoeder.
‘Kom jij eens hier!’ Haar aardige stem was helemaal verdwenen en ze klonk nu
zeer streng. ‘Nu ga jij die malle kleren uitdoen en de appels in de winkel
poetsen!’ Haar lieve moeder had namelijk een groenten- en fruitwinkeltje gehad
waar zij de lekkerste appeltjes, pruimen en peren van het hele land verkocht.
‘Vooruit schiet op, lelijk wicht!’ Krijste de boze stiefmoeder en ze wees op de
appels in de bakken onder de toonbank. ‘Die moeten gepoetst worden tot ze zo glimmen dat je er
je haren in kunt kammen! Glimmen als spiegels moeten ze, vooruit, poetsen!’
Donna,
het lieve meisje, begon aan het werk, maar het was wel een heel lang karwei en
steeds als ze klaar was en de appels nog beter glommen als spiegels, kwamen de
twee dochters van de stiefmoeder langs, Fixia en Nixia, en zij spraken: ‘Stom schepsel, die
appels glimmen helemaal niet, zelfs dat kun je niet.!’ En ze lachten wreed en
pakten de mand met appels en lieten die over de zanderige vloer rollen. Appelpoester,
zoals ze haar waren gaan noemen, bukte en ging op haar knietjes er achteraan.
Ze snikte: ‘O lieve moeder, waarom heb je me verlaten?’
Plotseling
verscheen er een lieve kleine fee, ze had rode appelwangetjes en ze droeg een
roze puntmuts op een blauwe jurk. Ze sprak zacht: ‘Lieve, kleine
appelpoester, ik geef je dit kleine, rode doekje, daarmee poets je de appeltjes
in een handomdraai tot blinkende spiegels en uiteindelijk zal het je veel geluk
brengen!’ En ze sprak erbij:
‘doekje,
doekje, rood als bloed
geef
dit meisje kracht en moed!’
Daarna
verdween ze weer zo snel als ze gekomen was en liet Donna in verwondering
achter. Ondertussen poetste zij weken en weken door met het kleine rode doekje
in haar zachte handjes, waar steeds meer eelt op verscheen. Ze werd mager en
bleek en ze hoestte heel erg. Daarom moest ze nu ook in de tuin werken en
slapen.
‘Ik
wil dat hoestende, vieze ding niet meer in mijn huis hebben!’ riep de boze
stiefmoeder. In de boomgaard, waar ze de appeltjes van de bomen moest plukken
en dan oppoetsen, sloot zij op een dag vriendschap met de bijen. Zij brachten haar
de heerlijkste honing zodat ze toch nog in leven bleef. ‘Arm kind,’ zoemde de
dikste bij.
‘Ik
wou dat ik je kon helpen!’ En dan huilden ze samen.
Toen
de ijskoude winter voorbij was, die zij overleefde door in een holle boom te
kruipen samen met haar bijenvrienden, kwam er een knappe prins in het land. Hij
reed op een sneeuwwit paard dat Snelalsdewind heette. De prins stopte voor een herberg, die
was gesloten. Zo ging hij door en merkte dat alles in de stad gesloten was.
‘Ik
heb dorst vriend,’klaagde hij tegen Snelalsdewind. ‘Ik ook,’klaagde
Snelalsdewind terug. ‘We hebben honderden kilometers gelopen, alleen maar om
een prinses voor jou te vinden.’ ‘Ja,’ zuchtte de prins.
‘Maar
wacht eens, daar zie ik iets dat open zou kunnen zijn...’ Hij wees op een groentewinkeltje.
Er lagen heerlijke appels te glimmen in een bak. ‘Kan ik u helpen?’ vroeg een
onaangename vrouwenstem. ‘Ik wil appels,’ zei de prins. ‘We hebben dorst en ik
wil er twintig en nu meteen!’
De
prins pakte een rode appel die er prachtig uitzag. De appel glom als een
spiegel. Hij opende zijn mond om een hap te nemen en zag toen in de spiegel een
meisje dat een appel zat te poetsen met een rood doekje.
Ze
had een heel lief gezicht met prachtige blauwe ogen; zijn hart stond stond
bijna stil van schrik. Dit gezicht moest wel bij een prinses horen. Hij keek
nogmaals, maar zag niets meer.
‘Wie
is dat meisje?’ vroeg hij aan de vrouw.
‘Welk
meisje?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘Luister
vrouw,’ zei hij opgewonden. ‘Ik ben een rijke prins en ik zoek een prinses. Nu
zag ik net in de spiegel van deze appel haar gezicht.
‘Vertel
op, wie is zij?’ ‘Mijn dochter,’ jokte
de vrouw. ‘Dat is mijn dochter Nixia. Ik zal haar even roepen.’ Toen Nixia voor
hem stond zei hij: ‘Jij bent een beeldschone vrouw, maar ik weet niet of je de
prinses bent. Vrouw, haal een doffe appel en een rode doek. Mijn prinses
poetste haar appel glimmend tot het op een spiegel leek.’
Toen
hij de doek en de spiegel had zei hij tegen het boze wicht:
‘Vooruit
poetsen, laat zien dat je hem kan laten glimmen!’
Het
heksje liet de appel uit haar handen vallen, begon te poetsen, maar de appel
bleef dof. ‘Hij glimt als een spiegel!’ riep de moeder vals die graag wilde dat
haar dochter met een prins zou trouwen. ‘Nee,’ zei de prins. ‘Dit is niks.
Bedankt. Ik zoek verder.’
Hij
stapte op zijn paard en hij reed naar het gemeentehuis. De burgemeester was daar aan het werk.
‘Burgemeester!’
riep hij hard.
‘Prins!’
riep de burgemeester. ‘Wat kan ik voor je doen?’
‘Laat
morgen bij zonsopgang alle meisjes van deze stad een appel poetsen zodanig dat
zij glimmen als een spiegeltje. Breng deze daarna naar mij.’
En
zo gebeurde. Alle meisjes van de stad kregen een rode appel, en een rode doek en poetsten zich suf, want
zij wilden allemaal met de knappe prins trouwen.
Toen
de prins al die appels zag, het was een grote berg op het marktplein, was hij
niet gelukkig. Ze waren allemaal dof ! Er was er niet eentje bij die glom! Hij
stampvoette op de grond van boosheid en smeet de appels naar het hoofd van de
boze stiefmoeder. Zij rende snel weg en de prins achtervolgde haar. ‘Waar is
mijn prinses?’
riep
hij. Ze kwamen bij haar winkeltje en zij vluchtte naar binnen. Samen met de
twee dochters bleef ze verscholen in een kast. De prins riep de hulp in van
soldaten en samen maakten zij de deur open. Daarbinnen krijste de stiefmoeder:
‘Ga uit mijn winkel of ik tover jullie in lelijke padden, nu!’ De prins trok zich daar niets van aan en
zij
kamden het huis uit, maar de prins zag zijn prinses nergens. Hij liep naar Snelalsdewind en zei verdrietig: ‘Ze
is hier niet vriend, waar kan ze toch zijn?’
Snelalsdewind dacht
even na en zei toen: ‘Appelen groeien aan bomen, we moeten naar het bos en het
aan de bomen vragen..’
‘Een
geweldig idee kerel!’ zei de prins en hij klopte zijn kameraad op de schouder. Ze
galoppeerden naar het bos en stopten bij een berkenbosje. ‘Zeg op berk,’ begon
de prins. Waar zijn hier de appelbomen?’ ‘De appelbomen?’ Dat zijn lui daar
praten wij liever niet over, dat zijn niet ons soort mensen, vraag het maar aan
de heidestruiken.’
Ze reden verder over de heide. De appelbomen zijn aan
de horizon,’ zongen ze. ‘Zoek je iemand?’
‘Ik zoek een prinses,’ zei de prins.
‘Er is daar wel een
meisje,’ zei de jongste struik. ‘Ze is altijd alleen en heel zielig. Ze wordt
geholpen door een paar bijen, maar
of dat de prinses is, weet
ik niet.’
Nu reden de prins en zijn
paard Snelalsdewind nog sneller als de wind door het grote woud, tot dat
ze appelbomen zagen en daaraan hingen vele rode appeltjes te gloeien in de zon.
‘Goedenavond,’ zei de
prins en hij nam zijn hoed af. ‘Kunnen jullie mij vertellen of hier ook wel
eens een meisje komt?’
De appels spraken door
elkaar: ‘Een meisje, hier? Ja, soms, nee, altijd...’
‘Alstublieft, niet
allemaal tegelijk!’ zei de prins. ‘Waar is ze?’
‘Ze slaapt in een holle
boom, samen met de bijen,’ zei een klein appeltje met een grote bult op haar
kin. ‘Waar kan ik die boom vinden?’ riep de prins opgewonden. Toen sprak Snelalsdewind:
‘
Prins, ik hoor een gezoem
in mijn oor..’ De prins hoorde het nu ook. Het kwam dichterbij. Plotseling hing
een zwerm bijen, voor hem in de lucht. ‘Ga weg hier!’ zei een bij met een lapje
voor zijn oog , zodat hij leek op een piraat. ‘Ga hier weg of ik steek!’ ‘Ik kom in vrede,’ zei de prins.
‘Niet steken!’ riep Snelalsdewind,
‘we komen voor de prinses!’
‘Voor wie?’
‘Voor de prinses, het schoonste meisje van het land!’
‘Als u het meisje bedoelt
dat Donna heet, luister dan goed: zij is geen prinses en zij blijft hier!’
De prins zei: ‘ Bij, ik
heb haar gezien in een appel die glom als een spiegel. Zij is het mooiste
meisje op aarde en ik wil met haar trouwen.’ Hij gaf zijn paard een tikje en ze
probeerden om de zwerm bijen heen te rijden. Dat liet de piraatbij niet zomaar
gebeuren. Hij vloog achter de prins aan en de andere bijen met hem. ‘Houdt hem
tegen!’ riep hij. ‘Hij is de boze stiefmoeder die is veranderd in een prins!’
Dat was natuurlijk helemaal niet waar, maar de bijen geloofden de piraat wel allemaal. De troep vormde een speer en
vlogen achter de prins en Snelalsdewind aan die maar door en door renden, langs velden, over
sloten, door donkere bossen, in regen en hitte, tot de zon onderging en het
donker werd. Achter hen hoorden ze geen
gezoem meer. ‘Ze zijn weg, prins!’ riep Snelalsdewind.
‘Ze moeten slapen als het
donker is,’ zei de prins. ‘Ze zijn uitgeput.’
‘Wij ook,’ hinnikte het
paard en hij voelde zich moe, heel moe na de spannende vlucht. Wat was hij bang
geweest in zijn bips gestoken te worden door een stel boze bijen!
De prins zat onder een appelboom en dacht aan de prinses. ‘Ik vind haar nooit meer,’ huilde hij en daarom merkte hij niet dat er een kleine fee aankwam vliegen. Ze had rode appelwangetjes en een roze puntmuts op een blauwe jurk. Ze landde op een tak van de appelboom en sneed een appel los. Ze wierp die op het hoofd van de verbaasde prins, die heel hard: ‘Au!’ riep. ‘Stel je niet zo aan prins!’ lachte de fee. ‘Je hebt met draken gevochten. Hier, prins, hier heb je een rode doek om je tranen te drogen.’ En ze liet zachtjes een rood doekje naar beneden fladderen. Toen sprak ze de woorden:
‘doekje, doekje, rood als bloed
geef de
prins kracht en moed!’
Toen vloog ze weg en liet de prins verbaasd achter. ‘Je moet de appel eens oppoetsen,’ zei Snelalsdewind. ‘Wie weet zie je de prinses wel!’ De prins begon hard op de appel te poetsen en in de spiegel zag hij... de prinses! Ze lag in een boom te slapen! Een boom met een rood deurtje en een hartje erop gekrast.
Plotseling hoorde hij
zware voetstappen en hij voelde dat de grond ervan trilde.
‘Wat is dat Snelalsdewind?’
Snelalsdewind stak zijn neus in de lucht en riep met een trillende stem:
‘Een beer, prins, ik ruik een beer en hij is heel dichtbij!’ ‘Er achteraan,
Snelalsdewind!’ riep de prins. Ze reden in de richting van de geur en bij een
open plek in het bos stopten ze. Ze verscholen zich in de struiken en toen zagen
ze hem: Een echte, grote, dikke, bruine beer, die snuffelde en iets leek te
ruiken. Hij was daar zo druk mee dat hij hen gelukkig niet in de gaten had! De
beer bleef stilstaan bij een boom waarin een rood deurtje en een hartje zat.
Hij bonste op de deur en een stem riep: ‘Wie is daar?’
‘De prinses!’ riep de prins. Nu
kwamen uit het bos ook de wakker geworden bijen tevoorschijn, die de beer
probeerden weg te jagen, maar die trok zich daar niets van aan.
‘Geef me de honing!’ riep hij. ‘Anders ga ik je opeten, met huid en haar!’ Toen stormde de prins op de beer af en sloeg hem met zijn zwaard . De beer draaide zich om en probeerde hem te pakken, maar Snelalsdewind trapte hem met zijn achterste hoef op zijn tenen en toen werd het de beer teveel en ging hij er jankend vandoor. Het deurtje ging open en het meisje stapte trillend uit de holle boom. ‘Dank, mijn prins,’ snikte ze. ‘Dank je duizendmaal dat je mij gered hebt!’ ‘Mijn appelpoester,’ snikte de prins. ‘Eindelijk heb ik je gevonden!’ Ook Snelalsdewind huilde toen zij elkaar in de armen vielen.
En toen ze een dag later
trouwden, waren de bijen daar ook bij aanwezig. De koning zat breedlachend
naast haar vader naar het jonge stel te kijken en sprak tegen een dame met een
roze hoed en een blauwe jurk: ‘Hij, mijn zoon, dat is mijn oogappel, maar dat
meisje, dat is prachtig hè? Wat een wonderschone prinses!’
‘Ja,’ lachte de lieve fee. ‘En ze verdient dat er van haar gehouden wordt.’ Toen vloog ze op en kwam nog eenmaal langs de boze stiefmoeder en haar dochters die opgesloten zaten in het kasteel van de koning en voor straf duizenden appels schillen voor de appelmoes moesten schillen. Ook zag ze nog eenmaal het jonge paar dat elkaar voor het altaar kuste en straalde, ja, de prins en de prinses? Die leefden nog lang en gelukkig!
Een sprookje geschreven in 2012 en opgenomen in de bundel de Appelpoester met illustraties van Paddy Eline
zondag 4 juni 2023
Niet verdwenen, dichtbij (Vlinder)
Geschreven voor vriend M. wiens vrouw A. overleed. Zij hield van vlinders.
Je bent ver
weg en
dichtbij je
onzichtbare
vleugels
strelen mij.
Je bent
nooit weggegaan
rust op een
bloem
bij het raam
ik ken je
naam.
Je landt op
mijn hand en
ik streel je
doorzichtige
lijf
blijf,
asjeblieft, blijf.
Vlinder van
de nacht
ik blijf in
jou geloven
al leef je
in het blauw
ergens daar
boven.
Vlinder van de nacht
kom als ik
slapen ga
als de zon
opkomt
vlieg me
achterna.
Je bent
nooit weggegaan
rust op een
bloem bij het raam
je kent mijn
naam.
Vlinder van
de nacht
kracht
vlinder van
de nacht
pracht
vlinder van
de nacht.