Buiten staat de tweede volle maan in deze maand. Dat noemen ze een blauwe maan.
Blue moon. En hij is prachtig.
Spannend.
vrijdag 31 juli 2015
woensdag 29 juli 2015
Panorama Schiphol Amsterdam
Het hondje dat de mevrouw
in haar armen heeft, brult als een leeuw. Is het wel een hondje en geen
leeuwenpup? Want dit is de luchthaven. En op de luchthaven wordt gesmokkeld. Zakjes
met drugs in het achterwerk, giraffes in de handtas en pistolen in de linkersandaal.
Maar verder is de aeroport een gezellige mierenhoop met voornamelijk koffers op
karretjes, waarachter een persoon sjokt. Zelden zie je hier iemand rennen,
zoals je op treinstations weleens ziet. Haast lijkt in de luchtvaart niet te
bestaan, maar het is waarschijnlijk schone schijn.
Elke nationaliteit op aarde
is hier vandaag denk ik wel aanwezig. Is Schiphol wel een luchthaven of het is
meer een land in een land, een land zonder grenzen. Een land waarin iedereen op
weg is naar een gate, een aankomsthal, een restaurant, een massagestoel, of een
toilet. Een land waarin een ieder thuiskomt, vermoeid of opgetogen, met een welkomstballon
of een spandoek met ‘we hebben je gemist’.
Veel politie zie je hier
niet, die klaverjassen of kijken naar de vliegtuigen, vanaf het panoramadek.
Daar heb je een prachtig uitzicht op het vliegtuigplatform. De toestellen, ze
leken van die afstand wel op speelgoed, worden leeggehaald door mannetjes. Die
stappen in hun blauwe karretjes en rijden naar het volgende toestel. Op de achtergrond
gieren de motoren van een startende 747. Het lawaai is werkelijk bulderend.
Ik sta met Anja en Thijs op
het dek in de zwiepende wind. Mijn haarstukje en mijn kunstgebit waaien nog weg
zo. We maken ons zorgen dat Thijs straks zijn pop Elmo over de rand laat zakken
en dat deze naast de D- pier zal vallen. Visioen: Thijs overstuur, papa naar de
servicebalie, urenlange telefoontjes met het platform, medewerkers die de pop
gaan zoeken. En uiteindelijk misschien weer vrede op aarde.
Thijs en ik stappen nog
kort in de Fokker 100, die boven op het uitkijkpunt is gehesen. Hollands
glorie, Hollands trots, onze eigen vliegtuigfabriek. Maar het is voorbij, de
globalisering die ik zo leuk vind aan Schiphol, heeft de ondergang van de
fabriek bewerkstelligd. Wat is nu nog een Nederlands product? Alles is in
Franse, Duitse, Engelse of misschien wel Chinese handen.
Naast de Fokker staan drie
reusachtige blikjes bier. Wie heeft die hier neer gezet? Van de tocht hierboven
krijg je het spontaan aan je blaas, zeker als je daar bier bij gaat drinken. Ik
weet het al: het is voor de passagiers. Als zij van boven de blikjes zien,
weten ze dat ze bij Amsterdam zijn. Nog even en ze kunnen op de bierfiets. Misschien
kan er ook een reuzenjoint bij worden gezet.
We komen langs een
speelgoedwinkel vol speelgoedvliegtuigen en zelfs een echt, oud vliegtuig,
waarin kinderen naar hartenlust de piloot mogen uithangen. Een meisje snoert
zichzelf helemaal in met de riem van de gezagvoerder. Een unieke attractie. Zelfs
in het luchtvaartmuseum van Lelystad was niet zoveel mogelijk als in deze oude
Fokker in een winkel op Schiphol. Maar Thijs wil niet naar binnen.
Hij is blij als we de
roltrap afgaan op weg naar de trein. De trein vindt hij nog steeds leuker. In
de lucht heb je geen slagbomen en vliegtuigen zijn gewoon niet zo mooi als treinen.
En je hebt mooie treinen, volgens Thijs. De enge trein, de boze trein, de
kijktrein, de groene trein, de hondentrein en niet te vergeten de brapentrein. Wat
is een brapentrein? Dat is het nieuwste type trein, met aan de voorkant geen
raampjes, maar de motor.
Eigenlijk willen Anja en ik
ook wel graag weg, we hebben inspiratie opgedaan. Ze kijkt nu bij hotels in
Zwolle. Het einde van de wereld.
dinsdag 28 juli 2015
Gezonde landbouw
Beste ministers van de landbouw en andere landbouwpolitici,
Even een kort bericht aan jullie adres: al heel lang worstel ik ’s nachts met onverklaarbare spierkrampen in het onderbeen. Ik rol dan zo ongeveer uit bed, onder het bed, en blijf daar liggen tot de pijn verdwenen is. Soms is de aanval zo erg dat ik het tijdens de dag nog voel. Denk niet mijne heren, dat ik niet sportief ben, ik wandel, fiets, ren en laat de auto zoveel mogelijk staan. Hij roest nog eens weg voor de deur.
Hoe dan ook, met sportiviteit heeft de kramp niets mee te maken. Waar dan wel mee? Wel, sinds een paar jaar krijg ik van mijn geliefde magnesium tabletjes bij mijn sneetje pindakaas en die eet ik braaf op. Zij geeft mij dat niet tegen de kramp, maar in het kader van de algehele gezondheid. Echter, sinds ik die pillen inneem, heb ik des nachts geen aanvallen meer. De kans is dus heel groot en waarschijnlijk dat ik een groot magnesiumgebrek heb. Nu zegt mijn overheid en het voedingsbureau dat als ik gezond eet, ik voldoende magnesium en andere mineralen binnenkrijg. Maar dat is niet waar. De bodem van onze geliefde Europese grond is te uitgeput om planten te kweken die genoeg in huis hebben voor een gezonde voeding. Die planten zien er mooi uit in de schappen van de lokale supermarkt, maar zijn in werkelijkheid zwak, in ieder geval zwakker dan ze vroeger waren. Enige oplossing hiervoor is dus een eigen moestuin aan te leggen, of de pillen te nemen. Ik ben geen voorstander van pillen, maar een tuinier ben ik ook niet. Dit verhaal wil ik onder uw aandacht brengen, omdat ik vannacht op drie plaatsen tegelijk kramp heb gehad. Mijn rechterkuit, mijn linkervoet en linkerscheenbeen. Het was een feest. Ik had twee dagen geen tabletje genomen.
Tot slot wil ik u erop wijzen dat uw propaganda heel goed werkt. Er is bijna geen Nederlander die mijn verhaal gelooft. U heeft de bevolking goed wijs gemaakt dat ze met groenten eten wel genoeg binnenkrijgen. Ja, met groenten uit de eigen tuin. Dit geldt ook voor de vitaminen. Want nam ik vroeger een sinaasappel, ’s winters, dan was ik aan een stuk door verkouden. Nu krijg ik de juiste dosering, inderdaad, ook in tabletvorm, en heb bijna geen last meer van een snotneus. Snotneus die ik ben. Met andere woorden: ook de aanbevolen hoeveelheid vitamine C is veels te laag, een volwassen man zou in de winter wel 20 sinaasappels moeten eten wil hij de juiste hoeveelheid binnen krijgen. Wij mensen, en dat weet u hopelijk, kunnen zelf geen vitamine C maken.
Dit was weer mijn roepende in de woestijn verhaal, ook wel een strijd tegen windmolens, een oproep om eerlijke voorlichting en een betere, gezondere landbouw.
maandag 27 juli 2015
Transavia landing 737 zondag 26 juli 2015
De boom staat nog steeds scheef tegen het huis. We zagen hem vandaag licht heen en weer gaan, dat kan niet zoveel kwaad. Vandaag hoorden we hoe de piloten van een vliegtuig afgelopen zondag streden om het ding in te lucht te houden. Tegen de wind in landen, daar is het apparaat op berekend, maar niet op stevige wind van opzij. Dan wordt het een shutteltje, zoals bij badminton. Dus cirkelden de dames, de piloten waren dames, enige tijd boven het vliegveld van Rotterdam en daarna dat van Amsterdam. Wachtend op het juiste moment naar beneden te gaan. De machine heeft geen eindeloze voorraad brandstof, dus op een zeker ogenblik was de tank zo goed als leeg. De passagiers waren toen al helemaal door elkaar geschud vanwege de windturbulentie, Volgens ooggetuigen waren sommigen aan het bidden, anderen kotsten in het gangpad. Maar niemand wist eigenlijk wat er gebeurde, de piloten hadden het te druk met rondvliegen en het juiste moment vinden. Er moet maar net ruimte zijn om het enorme ding te parkeren. Ook het cabinepersoneel was niet spraakzaam. Ook achteraf niet. De passagiers hebben later geklaagd over de stoere, niet zeuren houding van de maatschappij. Een beetje gelijk hebben ze wel: je mag iets verwachten van Transavia als inlevingsvermogen, groter dan de vliegtuigkleppen. Maar ongelijk hebben ze ook: ze willen voor het bedrag van slechts vijf euro boven mijn dak zweven en dat geeft geluidsoverlast en daar houd ik niet van. Bovendien stappen ze, net als ik, zonder veel moeite in een vliegende bom, en denken dat alle gevaren, sinds de komst van Steve Jobs, geweken zijn. Nee dus, want toen kwam de wind en als een reusachtige kat zag hij een kleine, zilverkleurige muis langs de wolken schieten. Een heerlijk wezen om mee te spelen en daarna op te vreten. De muis ontsnapte, ging als een bliksemschicht, naar beneden, naar opzij, naar omhoog, naar beneden, met veel rook onder de wielen. De wind keek even verslagen. Toen zag hij buiten de kust van Egmond een man op een zeilboot en hij smeet hem met veel genoegen in de zee. Zo maakte hij toch nog duidelijk wie er nou echt de baas is. Ik ben misschien niet de slimste, maar wel de sterkste, zo blies hij nog een laatste keer.
zondag 26 juli 2015
Hoge bomen vangen veel wind
Tijdens
de zomerstorm van gisteren zakte een boom, een machtige esdoorn, tegenover ons
huis, langzaam opzij en landde tegen de gevel van een naburige woning. En daar
staat hij nog steeds, onder een hoek van ongeveer 30 graden. Hij leunt gezellig
tegen de dakrand en omdat er nog heel veel blad aan zit is door het groen nog
niet te zien of, en hoeveel schade er is. Veel mensen blijven staan kijken naar
het monster dat heeft toegeslagen en met zijn kroon de dakpannen gevangen
houdt. Ze blijven staan kijken en maken een selfie door tegen de stam te
leunen. Hetzelfde gedrag als bij de toren van Pisa. Ieder mens denkt origineel
te zijn, maar eigenlijk niemand is het. Ze lachen.
Het
is natuurlijk niet om te lachen. De gedachte dat die mooie, groenvriendelijke
reus in werkelijkheid een helse moordhamer is, stelt me niet gerust. Onder
hoeveel bomen ben ik al door gelopen in mijn leven? Nu ja, ik heb ook eens de
slagboom van de taxistandplaats Amsterdam Centraal in mijn nek gehad. Geheel
per ongeluk. En ik heb zelf eens een
flinke steen een duw gegeven, van een heuvel, en daar stond iemand
onder. Alles is goed gekomen. Maar niet met die ongelukkige dakloze, die
tijdens de voorlaatste storm in een Amsterdams bushokje veilig dacht te slapen.
Boem, boom op de abri. Hartstikke dood. Hoge bomen vangen veel wind, dat wordt
weer eens pijnlijk duidelijk.
De storm is gaan liggen NW 7.
Vanmiddag kwam de storm over ons kleine land.
Hij rammelde aan de ruiten en zoog aan de schutting.
We bleven binnen. Het was buiten redelijk gevaarlijk.
Voor onze deur werd een boom uit de grond gerukt. Er hangt nu een rood lint voor.
Dit was Noord West 7. De wind draaide daarbij langs zuid oost, met een bocht, richting het oosten.
Ik herinner me twee keer een dag met windkracht 11.
Ik kon niet meer thuiskomen, de draadjes van de treinbovenleiding waren geknapt.
Er is bij ons altijd wel wind, elke dag.
Vroeger klapperden de galerijschotten van onze flat altijd. Die stond bijna in zee, in de duinen.
De natuur is wild en laat zich niet temmen. Er was veel schade overal.
Sommigen wonen rond een vulkaan, wij aan de zee, het monster dat op zijn kans wacht en daarbij heel veel geduld heeft.
Voor een dijkramp hoeft het niet eens zo hard te waaien. Het belangrijkste is uit welke hoek de wind waait, waar de depressie ligt, de breedte van het stormveld en de stand van de maan. Laag springtij is beter dan hoog springtij.
En hoe sterk is de dijk?
donderdag 23 juli 2015
Je weet waar ik woon
Je weet waar ik woon,
Ik leef niet in een droom
Ik leef ergens op de wereld
Ik ben zomaar ooit eens aan komen drijven
Lag tussen de blaadjes van een bloem
Dat is lang geleden
Nu ben ik wereldburger
Ik kan overal tevreden leven
Misschien woon ik vandaag in Shang Hai
En morgen in Montreal
Misschien in het zand van Addis Abbeba
Ik heb een paspoort
Maar wat moet ik er mee?
Landen bestaan niet, zijn gemaakt
Soms draag ik een lange jas
Soms alleen een hemd
Maar vrienden herkennen me overal
Omdat ze weten waar ik woon
Het is geen geheim
Maar een beschermde plek
Is meer dan je huis
Meer dan je sloten op je deur
Meer dan de tralies op je raam
Meer dan de waakhond en het alarm
Meer dan het wantrouwen naar je donkere buurman
Een beschermde plek is je zelfrespect
Die als een schaduw met je meereist
En over de hoge gemetselde muren glijdt
Maar om kort te zijn:
Ik verhuis nooit
Blijf altijd dezelfde
Op dezelfde plaats
In dezelfde straat
En vergeten doe ik niemand
Dus als je aanbelt
Dan weet je nu waar ik woon.
Sjoerd augustus 2001
woensdag 22 juli 2015
Het huis van Hilde in Castricum, Archeologisch Centrum Noord-Holland
Huis van Hilde
Gisteren ben ik in het Huis van Hilde geweest, een nieuw
archeologisch centrum in Castricum. En tegelijk een museum.
Een museum mag meer zijn dan een archeologisch centrum.
Zo’n centrum is een en al ernst en diepgravend onderzoek. Letterlijk en
figuurlijk. Alles moet kloppen. Een museum kan het
zich permitteren gestalte te geven aan de fantasie, het
gebied waar de wetenschap zich niet waagt.
Het resultaat?
Een speelse zandbak met hoogtelijnen, waar mijn zoon zich
goed mee vermaakte, doosjes met vondsten zoals een schoen en een kogel die je
op een plaat kunt zetten, waarna een video over het object start en het
hoogtepunt: een zaal vol poppen, nagemaakt op basis van botresten. De poppen
zijn levensecht en je staat oog in oog met een steentijdman, een burchtheer,
een Engelse soldaat en Hilde, de vrouw uit de laat-Romeinse tijd.
Ze lijken bijna te gaan spreken, zo echt zien ze eruit. De
archeologen kunnen tevreden zijn: het verleden herleeft. En het museum is ook
gelukkig: niemand kan klagen over het haar van Hilde, de kleur van haar ogen,
want dat is kunstzinnig ingevuld. Ook haar leeftijd, 25 jaar is ze geworden, is
niet aan haar af te zien. Ze lijkt veel ouder.
Ik zou zelf de neus van de Alkmaarse vechtjas Brecht iets
minder geprononceerd hebben gedaan. Ze heeft nu een gok als een komkommer. Geen
wonder dat de Spanjaarden bang werden. Maar, aan het skelet is zo’n neusvorm
helemaal niet af te leiden.
De Engelsman en de Russiche soldaat hebben een licht
komieke uitstraling. Net of ze een beetje belachelijk worden gemaakt. De
Engelsman is te Engels en de Rus kijkt te dronken van de wodka om nog goed te
kunnen mikken.
Cees de Steenman kijkt eigenlijk iets te woest, te
argwanend, net of er ieder moment een beer op hem af kan komen.
Het kleine, zestienjarige meisje heeft een engelachtige
uitstraling. Daarentegen kijkt Brecht, de Alkmaarse vechtvrouw, of ze je wil
verscheuren. Bloeddorst in haar ogen. Ik vind haar een beetje over de top.
De makers van de poppen zijn uiterst creatief te werk
gegaan, maar ze hebben hier en daar niet kunnen voorkomen dat ze waarschijnlijk
onbewust, gedachtes over hun beeld, in hun pop hebben geblazen.
Wel zijn de creaties zeer te moeite waard te bewonderen. De
kleding, het haar, het is allemaal prachtig.
Maar of het waar is?
Stel nu dat het nu het jaar 4015 is en wij, u en ik, staan
daar in de glazen vitrine. Misschien heb ik dan wel een enorme baard, een
sixpack en lang blond, krullend haar tot op de brede schouders. Ik heb bruine ogen en ook bezit ik tien
tatouages en ben ik verlost van de eeuwige bril. Alleen mijn lengte klopt nog.
Niemand die dat een probleem vindt. Ik zelf ook niet. Eigenlijk ben ik wel
benieuwd hoe dat er uit ziet.
dinsdag 21 juli 2015
Zondagmiddag 19 juli in het openluchtheater van de Oude Kwekerij Alkmaar met oa FruitCompany
Afgelopen zondag trad ik op met mijn vrolijke vrienden van de FruitCompany en in het openluchttheater van de Oude kwekerij Alkmaar zat ergens een journalist die daar een vrolijk verhaal over schreef. Het was een leuke middag, twee uur lang muziek, akoestisch, van diverse artiesten. Het openluchttheater draait op geen budget en geen budget is ook echt geen budget. Vandaar dat er geen horeca is, geen water en geen wc. Het zonnetje maakte veel goed. Ik deed mijn best zo hilarisch mogelijk te zijn. Op de foto doe ik een selectie uit de greatest hits en ergens in het publiek zijn Anja en Thijs ook te zien. Dank Stichting de Oude Kwekerij voor deze mooie budgetneutrale middag. En ook nog bedankt voor die prachtige zonnebloem.
zondag 19 juli 2015
Papa’s onderbroek
Vandaag een nieuwe broek gekocht.
Uit de oude broek gescheurd.
Dus in het pashokje. Waar laat ik de portemonnee in zo’n ding.
Welke maat heb ik?
Geen idee.
Maat niet breed.
Thijs kruipt onder het gordijn door. Hallo papa.
Ik probeer in de pijp te stappen.
Dit is een kabouterbroek of ik ben een reus.
Dit gaat niks worden.
Ga ik hem nog uit krijgen? Zonder gereedschap?
Thijs vraagt wat ik doe achter het gordijn.
En waarom.
Omdat de mensen papa niet in zijn onderbroek willen zien, zucht ik.
Een andere broek dan maar.
Beter. Horen die pijpen zo omgeslagen?
Meenemen zegt een haastige, innerlijke stem. Vlug.
We lopen terug met de nieuwe broek en het ukkiepantalonnetje.
Mensen vinden papa’s onderbroek niet mooi, zegt Thijs, terwijl ik afreken, met korting.
dinsdag 14 juli 2015
Hilde van Castricum, die leefde rond 350 na Christus, gevonden bij Castricum, 1996
Het heilige bos Baduhenna tekening Sjoerd
Hilde heeft echt geleefd, wel ongeveer 1700 jaar geleden.
Dat is heel lang geleden en dus weten we niet veel over haar. We weten waar ze
leefde, en waar ze vandaan kwam, maar we weten niet wie ze was, want onze
voorouders konden nog niet schrijven. Onderzoekers vonden haar stoffelijke
resten vlakbij Castricum.
Wat ik heb gedaan, en wat jij ook kunt, is fantaseren over
wie Hilde is geweest, met wie ze leefde en waarom ze op haar buik in een
greppel lag. Op die vragen zullen we nooit een zeker antwoord krijgen. Het
enige wat we kunnen doen is onze fantasie gebruiken en proberen haar daarmee
tot leven te wekken.
Ik heb voor mijn versie van haar verhaal, feiten gebruikt
uit onderzoeken en daarnaast heb ik heel veel uit mijn grote duim gezogen. Als jij
ook iets verzonnen hebt, mag je dat best naar me e-mailen.
Ik wens je veel verbeelding toe en laten we snel 1700 jaar
terug gaan. Het woord is aan Hidulf, 15 jaar oud, en de oudste zoon van Hilde.
Hij zal je haar verhaal vertellen.
*****
Hilde
‘Ik ben Hidulf, mama,
de oudste zoon van Gerhelm en zijn twee andere zonen Everbald en Hildgard. Ik
wilde je dit nog zeggen, mama: je zong altijd, een liedje over de lente, een
liedje over de zomer, de herfst en de winter. Als ik bij je op schoot zat, zong
je:
Vogeltje, vogeltje in
het riet, zing nog eens vrolijk voor mij een lied.
Altijd zong je voor ons, soms in een vreemde taal, uit het
land waar je vandaan kwam. Je had een hoge stem en je liep als een man,
rechtop, met stevige passen. Je was ons moeder en ons vader tegelijk. Je leerde
ons koken, een koe slachten, een konijn villen, spinnen, huiden bewerken en
vlees, gezout, in potten in de grond stoppen. En je noemde ons Berenkopje,
Wolvenstaart en Hazenkeutel.
Ook vissen leerden we van jou. We renden met jou door de
lage duinen, sprongen in de kreken en sloten, die stroomden in het zoete, natte
land. We speelden spelletjes die jij verzon. Je had een hertengewei en dan
moesten wij ringen van hout om die hoorns mikken. Je was de grappigste moeder
van het dorp, maar je leerde me ook dat ik nooit mocht liegen en dat doe ik nu
toch een beetje, mama. Vergeef me.
Ik wist niet dat je ziek was mama, dat je tovenaars bezocht
die kruiden voor je maakten en bloedsappen voor je kookten. Ik wist niet dat je
bij Volle Maan naar de Heilige Eik ging in Baduhenna, het Heilige Bos, helemaal
alleen, om de machtige boom aan te raken, of een konijn te offeren. Soms zag ik
wel dat je naar adem hapte en je hand op je borst legde. Nu pas weet ik dat je
ziek was. Heel ziek.
Op een avond, in het Heilige Bos, ontmoette je Wibald, de
hertenjager. Een vrolijke man, heel anders als onze vader. Hij deed je hart
smelten. Hij sneed zelfs een stukje uit de bast van de boom, een heel klein
stukje, want op snijden uit de boom staat de doodstraf. Hij maakte een koord
aan het stuk en hing het om je nek. Altijd zagen jullie elkaar bij de eik en
daar zoenden jullie. En niemand mocht jullie ooit zien.
Je vertelde het mij vlak voordat je werd weggestuurd. Vlak
voor het Midzomerfeest. Daar danste je nog vrolijk, wild, en wij, je zoons
ramden op de trommels. Je armen zwiepten door de lucht, je strogele haar en je
rode mond werden verlicht door de maangodin. En alle mannen van het dorp keken,
gehuld in hun dierenhuiden, naar je, behalve Gerhelm, onze vader; die zat
tandenknarsend van jaloezie, in het vuur te poken. Ik heb hem nooit zien
lachen, mama. Hij is mijn vader, ik mis een vader. Een man die me laat zien hoe
je een huis bouwt. Altijd was hij ver weg. Zelfs als hij dichtbij was. Ook
tijdens de laatste zomeroptocht voor het Joelfeest. En als ik aan jou vroeg
waar hij dan was zei jij: ‘O, hij is lulletjes vangen in het bos,’ je lachte en
haalde je schouders op.
Weet je nog, de optocht met alle mensen van Udorp, naar de
Dunne Kreek. We zongen offerliedjes voor Frigga en we plaatsten een paardenkop
op een paal. Zo zal dit paard niet vergeten, ons op zijn rug, en vliegend langs
de sterren, naar de toppen van Yggdrasil te brengen, de Heilige Eik. Daar
vandaan zullen wij naar het Walhalla klimmen, mama. Als de tijd daarvoor is.
Goed, wij kwamen bij de kreek, jij had de mand met
jasmijnblaadjes bij je en papa droeg potten, een schoen en een glazen ketting.
Die zouden wij in het water gooien, als offer voor de watergeesten.
Wij stonden bij de kreek, toen plotseling een pijl voor
onze voeten plofte. Wij schrokken erg. Het was Wibald de hertenjager. Hij stond
aan de overkant. Een brede kerel. Maar altijd met lappen voor zijn gezicht,
zodat niemand weet wie hij is. Hij lachte stoer. Pakte een stok, nam een
aanloop, plantte de stok in het water, klom erin en ..jep.. hij floepte neer
aan onze kant. Wij klapten van verbazing in onze handen. ‘Geef die ketting,’
zei hij tegen mij. Het klonk vriendelijk. Vader werd razend. Pakte een stok.
Wilde de kerel slaan. Die pakte een mes, zo lang als een koe, en vader ging
terug. De hertenjager nam de ketting uit mijn handen. ‘Die is voor je moeder,’
zei hij en legde het sieraad om haar nek. Het ging zo plechtig en snel dat wij,
en onze buren en de andere buren, niets durfden te doen of te zeggen.
Die glazen ketting nam Redulf, onze oom, broer van vader,
lang geleden mee uit het verre oosten. Tegelijk met jou. Hij vond je ergens
langs de kant van de weg, huilend, op blote voeten. Je ouders waren meegenomen
door de Romeinen. Toen ben je opgenomen in de familie van Saxger, de vader van
Redulf en Gerhelm. En toen je net dertien jaar oud was vond hij dat je moest
trouwen met Gerhelm. Dat wilde je niet, je hield niet van Gerhelm en je was
woest. De ketting bleek een duur ding, met goud erin, en Redulf gaf hem als
huwelijksgeschenk aan Hilde. Hij was dol op jou. Hij vertelde hoe dapper je was,
dat je eens een klein katje uit de klauwen van een zeearend sloeg, en dat je
ook eens oog in oog stond met een beer, en die wegjoeg door te gaan stampen en
schreeuwen.
Hilde, zijn grappige oogappel, de grootste flirt, die ook ganzen kon dresseren en die een
optocht van jonge ganzen achter haar aan had; Hilde, de ganzenmoeder. Die niet
bang was van wolven, elanden, en van het moeras, waarin onze zus Igga is
verdronken. Die dagen kon zwerven over de uitgestrekte graslanden en dan met
een mand kruiden thuiskwam, om de mensen van ons dorp beter te maken.
Maar om verder te gaan: de hertenjager was net zo snel weg, als hij gekomen was. Over
het water gleed een dunne nevel toen wij de potten en schoenen in de diepte
wierpen, om de watergoden tevreden te maken. Onze vader heeft daarna nooit meer
met jou gesproken. Hij wist dat jij je hart aan de hertenjager had geschonken.
En na die zomer lag je op een ochtend op het stro, achter
ons huis. Je gilde het uit, van de pijn. Je arm was gebroken. Je wilde niet
zeggen wat er was gebeurd die nacht, maar ik kan er wel naar raden. Hoe heeft
hij jou zo’n pijn kunnen doen? Wat heb
je verkeerd gedaan mama? Niets. Drie
zoons schonk je hem: Hidulf, Everbald en de kleine Hildgard, net vier jaar, maar al een stoer kereltje.
Drie zoons, hij had gelukkig moeten zijn, maar hij mishandelde ons, mama, net
zoals hij jou heeft mishandeld. Hij heeft mij met een mes in mijn hand gestoken,
omdat ik niet lang genoeg ‘s nachts bij de dieren had gezeten, in het
schuurtje. ‘Wij boeren blijven ’s nachts altijd bij ons vee in de hut, wie denk
je dat je bent dat je weg mag gaan?’ Hij schreeuwde zo hard, dat ik nog last
van mijn oor heb gehad. Hildgard heeft hij vastgebonden aan een houten paal, in
de boerderij en hem geslagen met een ijzeren schild. Een jongen van nog geen
vier jaar!
Het was een koude dag, je moest weg, zo had onze vader
besloten. We zagen jou met hem weglopen. Het sneeuwde. Aan de horizon, aan de
rand van het bos, bleven jullie staan. Twee donkere silhouetten. De sneeuw plakte
in onze haren. Het werd donker. Gerhelm kwam terug. Hij zei niets, gebaarde
streng dat we moesten gaan slapen. Verdrietig, en vol zorgen, lagen we op ons
stro. We hoorden de wind kwade dingen roepen in de schoorsteen van ons huis.
Liep jij daar nu alleen mama, in de kou, in het bos? De hele lange winter
hoorden we niets van je.
Ik nam als oudste zoon je taken over. Ik kookte, maakte
schoon, ik spon de wol en had het druk, erg druk, want ik moest ook de twee
jongens helpen en Gerhelm met het vee.
Op een dag in de lente, het was een frisse ochtend, zag ik
je zwaaien aan de horizon. Ik keek om me heen, Gerhelm was vissen, de jongens
waren hout aan het hakken. Ik waarschuwde ze en samen renden we naar je toe. We
sprongen in je armen, we lachten en we knuffelden. Jij rende voor ons uit, naar
je huis, dat op een heuvel lag. Het was een klein huis, laag en donker en het
stonk er verschrikkelijk naar bedorven vlees. ‘Ik deel dit huis met een oude
vrouw,’ zei je. ‘Zij is ziek. Ik offer en ik geef haar kruidendrank. Ga nu snel
weg. Voor hij het ontdekt.’ Ik stond op, ging het huisje uit. Een vuist raakte
me hard in mijn gezicht. De ijzeren vuist van Gerhelm. Vanaf die dag waakte hij
over ons en mochten wij niet meer bij ons huis vandaan. Dat was de laatste keer
dat ik je sprak, mama.
En toen gebeurde het. Vannacht. Ik lag te slapen, het was
een donkere nacht, zonder maan. Plotseling voelde ik dat er iemand boven me
stond. Een schaduw. Het was de hertenjager. Hij fluisterde in mijn oor.
“Hidulf, ik heb je moeder gesproken. Ze is heel ziek. Ze wil jou nog zien en je
broers. Kom snel mee.’
En net toen hij dat gezegd had, hoorde ik gestommel en zag
ik Gerhelm binnenkomen. In zijn linkerhand droeg hij een fakkel en in zijn
rechterhand een groot mes.
Ik zie Gerhelm op de hertenjager afkomen, hij strekt zijn
armen uit, hij grijpt de arm van mijn vader. De fakkel valt. In het stro. Het
begint direct te branden. Het mes vliegt op de keel van Wibald af. Die duikt
weg, raakt met zijn hoofd de buik van Gerhelm. Ze vallen allebei tegen een
ijzeren schild aan de wand. Mijn broers gillen. De twee mannen rollen over
elkaar. Ik pak Hildgard en ren door de rook naar buiten. Everbald volgt ons. We
zien de boerderij achter ons branden. We rennen naar de kano. Ook de
hertenjager is er plots. We hebben geen tijd om hem te vragen wat er is
gebeurd. We springen met zijn allen in de boot. Ik pak de spanen en begin te
roeien. We zijn net twee meter weg, als Gerhelm op de oever verschijnt. Hij
zwaait, hij schreeuwt, hij wil in de boot springen. Hij heeft nog steeds dat
mes. Hij wil ons vermoorden. Hij rent, ik roei zo hard als ik kan. Gerhelm
maakt een sprong. Hij springt verkeerd. Hij komt naast de kano terecht. Het
water golft ons omhoog. We roeien verder. We stoppen vlak bij het Heilige Woud,
daarin wacht onze moeder, zegt de hertenjager.
We gaan het bos in. Het is een duistere cirkel met
eeuwenoude bomen.
Het is een gevaarlijke plek, velen zijn er niet uit
teruggekomen vanwege boze geesten en wolven. Maar voor wie het overleeft is ereen
magische plek, met een reusachtige boom in het midden, die tot in de hemel
groeit. Bij die boom, de Heilige Eik, had de hertenjager jou achtergelaten.
Maar jij was er niet meer.
We besloten aan de heilige boom te gaan offeren om jou
terug te vinden. Onze schoenen en dingen die jij voor ons had gemaakt, legden we
bij de Heilige Eik. Hildgard zijn wollen schaap, ik een schild van ijzer en
Everbald zijn houten zwaard.
We offerden bij de Heilige Eik, en Thor hoorde ons en zond
donder, bliksem en machtige regen. Hij
reed op zijn paard langs de hemel en gooide bliksemschichten om jou te redden. We
hoorden de wolven huilen en we waren
drijfnat. Hildgard jammerde aan één stuk door.
Ik dacht dat ik in het vurige licht Gerhelm zag staan, met
het mes geheven, en wilde vluchten. Ik dacht vaders akelige, schrille lach te
horen. De hertenjager schoot een pijl richting Gerhelm, die viel. Daarna lachte
Thor nog eens bulderend hard en zei de hertenjager dat we snel mee moesten
komen. Hij liet de ketting zien; die had
je hem gegeven en na een laatste kus, was je voorgoed verdwenen. Hij wist niets
van je huis, dat je deelde met de zieke, oude vrouw. Hij had het hele bos en
het hele land naar je afgezocht, maar je nergens kunnen vinden. Zijn hart was
bijna gebroken van verdriet en hij was bijna gestorven van ellende. Toen vond
hij je vandaag, uitgeput, bij de boom waar jullie elkaar zo vaak hadden
ontmoet.
Hij vertelde ons dat jij je niet lekker voelde. Dat je een kruidendrank had genomen. Dat je naar ons
toe wilde komen, wij, je zonen. Je bent gaan lopen, het ging moeilijk, je kwam
adem tekort. Je had nog maar één doel: je zoons zien en dan sterven. Je ging
zitten bij de eik en sprak ertegen. Of de geest van de boom je wilde helpen.
Maar de boom zei niets. Wilde jou niet helpen. Je schopte tegen de stam. Je
wankelde verder en zag het water. Ook daar dacht je te gaan offeren, dat hielp
altijd. Je wilde een koe in het water duwen. De eigenaar van de koe kwam boos
op je af. Hij schopte je. Je liep terug naar de boom en daar zag je de
hertenjager. Je vroeg hem ons te halen. Jij kon niet meer verder.
Maar was je nu dan? We liepen verder door het woud en
riepen je naam. We zagen heel weinig, het was aardedonker. Tegen de morgen kwamen
we uit het bos. Het werd lichter en droger. In de verte zagen we rook uit een
boerderij kringelen. De hertenjager liep voorop. Hij zei dat hij ons onder
wilde brengen bij twee mensen zonder kinderen, die ons niet kenden.
Plotseling bleef hij stilstaan. Hij wenkte mij. Ik liep
naar hem toe. Ik schrok verschrikkelijk, mijn hart bonsde onder mijn hemd. Hij
stond naast een greppel.
Want daarin lag jij, mama. Je was erin gevallen. Op je rug.
Je blanke gezicht met de sproeten had een lieve, vredige glimlach. Je blauwe ogen
open, net als je mond. Of je op het laatste moment, voor je viel, nog naar ons
geroepen had. Je bruine omslagdoek die je zomer en winter droeg, lag naast je.
Je bent zomaar de rivier naar het Nirvana overgestoken, niemand heeft je
aangeraakt. Ik ben naast je gaan zitten en heb gehuild, mama. Ik heb je ogen
gesloten en je mond. Ik heb mijn hoofd op jouw koude borst gelegd. Ik heb je
handen gewreven, maar ze werden niet meer warm. Ik herinnerde me dat je tegen
me had gezegd dat ik op zoek moest gaan naar de liefde. ‘Zoek een lieve vrouw
Berenkopje,’ zei ze eens op zachte toon,
‘liefde maakt alles goed in dit harde leven.’
Ik ben opgestaan en heb de hertenjager aangesproken. “Mijn
lieve, kleine broertje,” zei ik, “ hoe leg ik hem dit uit?” De hertenjager dacht even na en zei: “We
leggen haar op haar buik. Dan lijkt het alsof ze slaapt.” Ik vond dat een goed idee, het leek mij een
mooie manier om afscheid van je te nemen.
We draaiden je heel voorzichtig om, wat was je licht
geworden. Je woog als een veertje. We legden je handen onder je buik, deden de
ketting om je hals, en legden je hoofd opzij. Het was nu geen eng gezicht
meer, het leek of je een middagtukje
deed.
De hertenjager ging weg. Ik zag hem met Everbald spreken.
Ze kwamen angstig dichterbij. Eerst zeiden ze niets, keken alleen maar.
“Zo slaapt ze altijd,” zei Everbald, “op haar buik, met
haar handen eronder. “ Hij deed het voor. Het was een gek gezicht. Maar het was
waar, soms gingen we met z’n allen naast je liggen, en we deden je na. Ook de
handen onder de buik en jij ging dan heel hard snurken. En we telden tot twee
en dan gingen we je kietelen.
We slaan de armen om elkaars schouders. De wind blaast ijskoud
door onze kleren. Daar lig je mama. Op je buik. In de greppel, in het natte zand.
“Mama slapen?” zegt Hildgard. “Ja, mama slaapt,” zeg ik en ik voel een steek in
mijn buik, want jij leerde me nooit te liegen. Maar de waarheid is ook zwaar,
mama, en niet uit te leggen aan een kind van vier.
“Gaat mama dan weer wakker worden?”
“Ja hoor,” zeg ik, “mama wordt wakker in het rijk van de
nevelen.”
“Is dat ver weg, het rijk van de newel?”
“Nee hoor, dat is niet ver weg, daar ga je mama weer zien.”
‘Zullen we voor mama zingen?’ vraag ik. En we zingen zacht:
Vogeltje, vogeltje in
het riet, zing nog eens vrolijk voor mij een lied.
“Kom,” zegt de hertenjager, “we gaan, laat mama maar lekker
slapen, ze heeft hier een heerlijk plekje gevonden.” “Mama kusje?” vraagt de
kleine. Ik knik en hij bukt en kust je lange, gouden haar. Ik zie dat de
hertenjager en Everbald vochtige ogen hebben. “Kom, laat mama slapen,” zeg ik
en ik til de kleine op.
We lopen de morgen tegemoet, de zon komt op in de zomerse morgen, de nevel hangt boven de
sloten van het vruchtbare land. Dit is een nieuwe dag, mama, zonder jou. We
zullen verder moeten zonder jou, een nieuwe boerderij bouwen, vee laten grazen,
blij met alles wat jij ons geleerd hebt. Voor altijd zonder jou. De kraanvogels
vliegen langs de zilveren wolken naar het blauw, de bevers bouwen dammen in de
kreken van dit moerassige land, en wij stoken ’s avonds vuur tegen de hongerige
wolven. Wij spinnen wol, wij vertellen verhalen, we zijn op onszelf, alleen
onder Wodans sterren.
Maar ik weet dat jij er bent, dat jij er altijd bent. Alle
dagen van ons leven. Dank mama, voor alles wat je deed. Goede reis.’
******
Abonneren op:
Posts (Atom)