zaterdag 11 februari 2012

Uruzgan

De tweede kamer vergaderde afgelopen week over het nut van Uruzgan. In het media geweld over de Elfstedentocht ging het debat verloren. In de NRC verscheen een stuk over de ouders van de 25 omgekomen soldaten en ik werd er wel door getroffen. Je moet er niet aan denken dat je zoon niet meer thuiskomt op die leeftijd. Heel schrijnend zijn de verhalen over de tandenborstels die thuis zijn blijven staan en de sleutels die nog bij de deur hangen, alsof ze even weg zijn. Hier onder nog een keer de namen van de slachtoffers, jonge jongens die gingen voor de vrede. En ik vind dat we bij ze stil moeten staan en tevens dat we regeringen, overheden op hun verantwoordelijkheid wijzen. Dit was geen vredesmissie, dit was pure oorlog. Vandaar het protest gedicht er onder, oorspronkelijk in het Duits, ‘Sag mir wo die Blumen sind’, door mij vertaald als: Vertel me waar de bloemen zijn De namen van de 25 Uruzgan slachtoffers zijn: Jan van Twist; Bart van Boxtel; Michael Donkervoort; Wim Dijkstra; Robert Donkers; Cor Strik; Timo Smeehuijzen; Jos Leunissen; Tom Krist; Martijn Rosier; Tim Hoogland; Ronald Groen; Wesley Schol; Aldert Poortema; Dennis van Uhm; Mark Schouwink; Jos ten Brinke; Mark Weijdt; Azdin Chadli; Kevin van de Rijdt; Mark Leijsen; Jeroen Houweling; Marc Harders; Luc Janzen; Fons Dur Vertel me waar de bloemen zijn Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan.. //// Vertel me waar de meisjes zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de meisjes zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de meisjes zijn, jongens kusten ze zo fijn, maar wanneer leren we ervan, maar wanneer leren we ervan..//// Vertel me waar de jongens zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de jongens zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de jongens zijn, onder helmen groot en klein, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel waar de soldaten zijn, waar zijn ze gebleven, vertel waar de soldaten zijn, wat er is gebeurd, sag wo die sie soldaten sind over hun graven wiegt de wind, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan..//// Vertel me waar de graven zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de graven zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de graven zijn, in de zomerwind zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan… ///// Vertel me waar de bloemen zijn, waar zijn ze gebleven, vertel me waar de bloemen zijn, wat er is gebeurd, vertel me waar de bloemen zijn, meisjes plukten ze zo fijn, maar wanneer leren ze ervan, maar wanneer leren ze ervan…

dinsdag 7 februari 2012

Sneeuw en ijs

Het ziet er hartstikke mooi uit, die witte sneeuw en dat gladde, donkere ijs. Maar praktisch is het niet. Ik kom met de kinderwagen niet door de sneeuw heen en Thijs hobbelt alle kanten op. Het is eigenlijk wel zielig zo door elkaar geschud te worden. Als ik 's morgens op de fiets naar het station ga moet ik me helemaal inpakken om niet aan het zadel vast te vriezen. Ik weet dat er ouderen achter de gordijnen zitten te bibberen. ik hoop dat ze nog leven. Dus ja: het is prachtig allemaal, als je jong bent, tijd over hebt en geen baby hebt. Toch hoop ik wel dat er een Elfstedentocht komt. Passie onder het vriespunt is wel mooi om naar te kijken. Schaatsen lijkt me ook leuk, hoewel ik het nooit goed heb geleerd. Het moet mooi zijn door de polders te zwieren in de natuur met het geluid van krakend ijs onder je ijzers. De zon er nog bij geeft een prachtig plaatje, veel mooier als een kwakkelwinter met lange, grijsdonkere motterige dagen. Maar voor het praktische is het leven eenvoudiger zonder ijs en sneeuw.

woensdag 1 februari 2012

Achter de wolken

‘Drol!’ riep ze en ze voegde eraan toe: ‘Mijn moeder vindt dat je geen peper in je reet hebt!’ Hij keek sip naar de klok die zondagmiddag vier uur aangaf. Echt het tijdstip voor een feestelijke, huiselijke sfeer. ‘Jij bent nu al bijna dertig,’ ging ze door. ‘Dus je verandert ook niet meer, ventje van niks.’ Ze plofte op de bank en keek hem met minachting aan: “Het is uit tussen ons. Ga maar weg. Hup, daar is de deur!’ Eigenlijk vond hij dat ook wel een prettig vooruitzicht. Hij pakte zijn jas en wees op de parkiet. ‘Dag Ari,’ zei hij, want hij had langzamerhand meer met de grappige, altijd kwetterende parkiet als met zijn snerpende baas. ‘Ari!’ riep zij plotseling geschrokken. ‘Wat is er met je?’ Hij zag het nu ook. Arie had zijn snavel wijd open en leek naar adem te happen. Het was een naar gezicht. ‘Hij is ziek,’ zei hij klinisch. ‘Hij moet naar een dokter en snel..’ Het vrouwtje leek haar gemopper op hem vergeten en richtte zich op het zieke diertje. ‘Ben je nou niet lekker Ari, wat is ter dan kleine schat?’ Ze streelde hem over zijn hangende kopje. Hij belde ondertussen een dierenarts. Dat viel niet mee op een doorsnee zondag. Volgens dierenartsen worden dieren nooit ziek op zondag. Uiteindelijk kreeg hij er een te pakken. ‘Komt u maar even,’ zei een saggerijnige stem. ‘Maar wel voor vijven.’ Hij keek vluchtig op de klok, nog een half uur. Zij deed Arie in een doosje. Hij liet het gemakkelijk toe, normaal was het een felle. Hij kon aardig happen met zijn snaveltje. De dierenarts was een eind weg rijden, vond hij. De weg was lang, door het vlakke noorderland, er kwam geen einde aan. Ze reden voor bij de dierenarts. In de wachtkamer was verder niemand, ook de arts liet zich niet zien. Ze wachtten. Zij praatte zachtjes tegen het diertje. Plotseling hoorde hij een zachte plof vanuit de doos. Zij wist het nog niet. Ze keek verschrikt in de doos en daar lag haar Ari, heengegaan. Ze snikte: ‘Ari, lieve Ari ..o nee..’ Hij slikte nog een keer en sloeg een arm om haar heen. ‘Kom, we gaan terug,’ sprak hij op een gedecideerde en kalme toon, die hem zelf nog het meeste verbaasde. Zonder de dokter ook maar even gezien te hebben reden ze terug. De sfeer in de auto was gespannen. Hij was bang dat ze nu ruzie zou gaan maken. Hij kon niet tegen ruzie,dat eeuwige mekkeren, hij moest nog even volhouden. Daar was het huis alweer. Ze stapte snel uit en hield de doos stevig vast als een kostbaar kleinood. ‘Heb jij de sleutel?’ vroeg ze streng. ‘Nee,’ zei hij verbaasd. ‘Hoe zo?’ ‘Ik krijg de deur niet open,’ snerpte ze. In de haast hadden ze de sleutel aan de binnenkant van de deur laten zitten. ‘Sukkel!’ beet ze hem toe. ‘Je hebt de sleutel in de deur laten zitten!’ Hij belde de slotenmaker en even later arriveerde een man die vrij eenvoudig, via de brievenbus, de deur wist te openen, tegen een veel te hoog honorarium. Hij nam afscheid van haar met een droge kus. Onderweg naar huis liet hij een traan om Ari en zijn mislukte pogingen zijn eeuwig boze vriendin te benaderen. Hij wist dat het voorbij was, hoe goed hij zich ook had ingespannen, het had niet mogen baten. Het mocht niet zo zijn. Hij trok niet snel genoeg op toen het licht groen werd. Getoeter, een geheven middel-vinger. Ari en hij waren vrijgelaten, zo dacht hij en een felle, lage zon vanachter de wolken prikte door de ruit, hij deed de zonneklep naar beneden.