zondag 27 september 2020

De Bruid van Reyde: gedichten van Leontine Wagter (1966)

 



Deze week ontving ik een dichtbundel geschreven door de Groningse dichteres Leontine Wagter. In deze bundel neemt zij ons mee op haar persoonlijke reis door het mystieke hogeland en de sterren in het universum, op zoek naar liefde en verbondenheid met het aardse leven.

Ook het verlangen naar heelheid is een groot en belangrijk thema in dit werk dat vele, fraaie illustraties kent van onder andere Geert de Brabander en Marius de Schaar.

Een mooi treffend voorbeeld van haar uitstekende werk is het gedicht:  mijn liefste

mijn liefste

ik schrijf je nu in mijn thuishaven

de meeuwen heb ik op zee gelaten

schaar me nu onder stadse raven

zo ver van jou uit zicht verlaten

 

eerder zag ik je nog op golven deinen

toen ik pure zijde vervoerde

en de horizon zag verdwijnen

witte duiven jouw naam uitkoerden

 

eens zal ik opnieuw uitvaren

met één en dezelfde dromen

hoop opnieuw jouw gelaat te ontwaren

dat mij voor nu is ontnomen

 

Leontine Wagter,

Uit: De Bruid van Reyde; Uitgeverij de Wilg, 2020

woensdag 16 september 2020

Perron 1 (het gesloopte station)

 




Perron 1 (het gesloopte station)

 

Hier nam ik afscheid

van jou op het perron,

het was een zachte avond,

in de late zomerzon.

 

Een laatste zoen,

langs je wang een traan,

een: schrijf je wel,

je zei: ‘Hij komt eraan.’

 

De intercity nam je mee

en ik zag je nooit meer

de fluit klonk om half twee,

dat was hier ongeveer.

 

Dit station is nu gesloopt,

maar niet mijn hoop, Desirée,

stap uit en kus me

in het puin van perron 2.

 

    En het sluitsein van de trein,

    het rode licht, wordt langzaam vaag

    ik ben gelukkig zonder jou

    ik ben heel dom gelukkig

    op een ingestorte halte, 

    vandaag.

              

maandag 14 september 2020

Bedenk een luxeprobleem waar je eens iemand over hebt horen klagen. Schrijf nu een recht voor zijn raap adviescolumn aan degene met dat probleem.






Beste Julia,

Jij hebt een probleem, zeg je. Je klaagt er de hele dag over op ons advocatenkantoor. Ik word er groen en geel van, van jouw probleem. Het is namelijk geen probleem, het is een luxeprobleem, dus geen echt probleem. Het is misschien een probleem voor jou, maar niet voor mij, niet voor de collegae en de rest van de juridische wereld.
Jouw probleem is het volgende: welke tas zal ik volgende week meenemen op mijn vakantie naar Ibiza? Zal ik mijn rode tas op wieltjes meenemen of mijn roze weekendtas met het opschrift: ‘I love lesbian.’ Je bent niet eens lesbisch. Jouw probleem is dat jij aandacht wil, Julia, want niemand van onze afdeling wil weten dat jouw rode tas op wieltjes zo handig is op het vliegveld om mee naar de incheck te rollen. Weet jij wel hoeveel tenen jij daarmee beschadigt, Julia?

En besef jij wel dat zo’n wieltje af kan breken? Julia, onder ons: jij hebt geen 30 liter koffer nodig en geen 30 liter tas. Ik reken je voor wat je nodig hebt: een miniscuul bikini’tje, een pakje condomen, je aansteker, een toilettas met je tandenborstel en pasta en meer niet. Je haarborstel laat je thuis. Krijg je zo’n lekkere wilde Ibiza haardos van.
En doe deze spullen in een Dirk van den Broek tas. Morgen ga ik deze brief hardop voorlezen als jij weer over je tassenprobleem begint. Zo hard mogelijk, want jij hebt recht op de waarheid.

Je collega Bianca
Nb: stop met kijken naar Patrick, want hij is van mij (al weet hij dat nog niet) 

Uit: 333 dingen om over te schrijven  

donderdag 10 september 2020

Ze heeft het dagboek gesloten

 


Ze heeft het dagboek gesloten. Er zit een mooi slot op het roze boekje. Maar tevreden is ze niet, want ze wil stoppen met haar gezwijmel over Patrick. Want Patrick ziet haar helemaal niet staan. Als hij voorbij loopt, wil hij nog net naar haar zwaaien, maar meer niet. Ze begrijpt niet wat ze in het joch ziet. Een lange, dunne jongen met een schaterlach, rood haar en groene ogen.

Maar toch, ze houdt van hem. Ze is 10 jaar en ze heeft al een heel dagboek over hem geschreven. Ze heeft heel wat tranen gehuild in haar kussen dat hij haar niet leuk vindt, maar ze weet nu zeker dat ze geen verkering gaan krijgen. Ze zullen nooit samen zijn en stiekem zoenen in de duintjes.

En daarom moet het dagboek weg, vandaag nog. En hij moet uit haar hoofd, de ellendeling. Weg met Patrick. Weg met jongens die alleen naar zichzelf kijken en niet naar haar. Is zij soms niet knap genoeg?

Ze zal hem krijgen. Maar eerst moet het boekje weg. Verscheuren is te lastig en het zou mama misschien op kunnen vallen in de prullenbak. Verbranden dan? Dat zou kunnen, maar dan buiten. Dan zou ze vies kunnen worden en ook vragen krijgen.

Er is een betere oplossing: de bunker in het duin. Een prima ding voor alles waar je meteen van af wil. Jammer dat Patrick er niet in past.

Ze loopt de flat uit en loopt naar buiten.  ‘Hallo Monica,’ hoort ze achter haar. Het is de buurman, die aardige man die weleens een pepermuntje geeft. Ze weet wel dat mama zegt dat ze geen snoepjes van vreemde mannen mag aannemen, maar van deze man durft ze het wel. Ze vindt het wel jammer dat hij altijd ’s avonds zijn toonladders gaat oefenen, zodat ze TOPPOP harder moet zetten. De man houdt heel erg van zingen. Dat kun je hem niet kwalijk nemen.

‘Wat kijk je verdrietig,’ zegt hij. ‘Is er iets gebeurd?’

Monica schudt haar blonde hoofd. ‘Nee hoor,’ zucht ze. ‘Er is niks.’ En ze denkt aan haar liefdesverdriet. Hebben andere kinderen dat ook weleens? vraagt ze zich af. Ben ik normaal? ‘Nou dag hoor,’ zegt de man. ‘Doe je de groeten aan je moeder?’ Ze knikt. Dat vraagt hij altijd. Volgens mij is hij verliefd op mijn moeder, denkt ze.

Ze rent door de duinen vol met zijn kromgebogen eikjes naar de bunker, een betonnen ding onder het zand. Het ligt vlak achter de school, verscholen onder een heuvel. Het is gemaakt door de Duitsers uit de laatste oorlog. Zij verschuilden zich daar in. Tegen bommen, denkt ze. Maar het gat aan de bovenkant is open. Er kan een man doorheen. Aan de binnenkant ziet ze een stalen ladder, die naar beneden loopt. Snel dat boekje erin. Het duurt lang eer ze de klap hoort, zo diep is het. Ze hoort iemand roepen: ‘Hee!’ Het zal toch geen verdwaalde Duitser zijn? Snel klopt ze het zand van haar kleren en rent weg. 

Op het schoolplein is haar vriendin Erica misschien. Ze loopt er naar toe. De school ligt omgeven door de duinen, te bakken in de zon.

Ze ziet Erica niet. Wel Jonas, een jongen die bij haar in de flat woont, maar dan een verdieping lager. ‘’Hallo Monica,’ zegt hij grijnzend en hij toont een roze boekje. Haar mond valt open voor ze gedag kan zeggen. Het is haar boekje,  haar dagboek vol met alles over Patrick!

‘Ik heb wat gevonden van je in de bunker,’ grijnst Jonas. ‘Leuk hoor al die tekeningen over Patrick.’ Hij laat een pagina zien met een groot rood hart met een pijl erin.

Monica voelt de grond onder haar wegzakken. Jonas heeft het boek met al haar geheimen in handen. De rotzak, de gemene rotzak. De schoft, de ellendeling. Hij zat verstopt in de bunker. Of hij is haar gevolgd.

 Ze rent op hem af. Hij houdt het boekje in de lucht. ‘Pak hem dan!’ roept hij plagerig en hij rent weg.

Het wordt nog erger. Hij roept: ‘Ik ga alles aan hem vertellen, alles, alles!’

‘Nee,’ roept ze, ‘dat doe je niet!’

En toen kwam ik op het schoolplein. Monica was mijn buurmeisje. Ik vond haar leuk en sportief. Als zij zich verveelde tijdens haar huiswerk maken, begon ze klopgeluiden te maken. Ik klopte dan terug.

‘Geef mijn boekje terug!’ riep ze.

Jonas had niet in de gaten dat ik achter hem stond. Ik begreep wat er was gebeurd en het was vrij eenvoudig het boekje uit zijn kolenschoppen te grissen. Ik wierp het naar Monica. Daarna was het minder eenvoudig: Jonas kreeg mij bij mijn bloemige T-shirt te pakken en gooide me op de grond. Daarna ging hij bovenop me zitten en sloeg op mijn neus. Hij had me zeker vermoord als er niet een oude meester naar buiten was gekomen.

‘Hee, laat dat!’ riep hij. ‘Ophouden!’ Jonas liet snel los en ging er van door. Ik voelde aan mijn neus. Hij zat er nog aan. Maar het bloedde.

We gingen naar huis. Mijn moeder schrok een beetje en waste mijn gezicht. Daarna keek ze naar het boekje. ‘Wat er is met je boekje gebeurd?’ vroeg ze. ‘Ik maak het wel even schoon.’

‘Maar u mag er niet in kijken,’ zei Monica.

‘Beloof ik,’ zei mijn ma. Ze ging naar de keuken.

‘Wat staat daar in?’ vroeg ik, toen we in mijn kamertje stonden.

‘O,’ zei Monica. ‘Van alles over Patrick.’

‘Patrick?’ Ik kende hem niet. 

‘Ja,’ zuchtte ze verdrietig. Ik zag een traan. 'Het is niet zijn echte naam. Ik 

heb hem een andere naam gegeven, want als iemand in het boekje leest...'

Ik pakte mijn roodbruine cavia uit zijn kooitje en gaf hem haar. Ze

aaide hem.

‘Weet je,’ zei ik. ‘Ik heb ook zoiets. Een meisje uit mijn klas. Ze heet

Bregje.’ De cavia begon te knorren.

‘Ze kwam bij ons in de klas vorig jaar en ze viel me niet op. Maar toen

merkte ik dat ze vaak bij me stond, dichtbij. Als we speelden.’

Monica knikte.

‘En een keertje stond ik per ongeluk dichtbij haar. Ze zette haar

fietsje in het fietsenhok. Ze keek me aan en lachte en toen..’

Monica stond op. ‘Het gaat regenen,’ zei ze.

‘Toen keek ik van heel dichtbij in haar ogen.’

Monica zette de cavia terug. ‘En toen?’

‘Toen zweefde ik door het fietsenhok. Het was heel vreemd. Haar

ogen waren de mooiste die ik ooit gezien heb. Kristalblauw. Zo prachtig.’

‘Alsof je zo oud bent, gekkie,’ lachte Monica. ‘Maar ga door:

gingen jullie zoenen?’

‘Nee,’ zuchtte ik. ‘Het bleef bij kijken. Ik weet niet wat ik tegen haar  moet zeggen.’

‘En ik weet het wel,’ zei mijn moeder. ‘Hier is je boekje Monica. Wees

maar zuinig op die mooie gedichten.’  

Monica pakte het boekje en drukte het tegen haar borst.

‘Nou, bedankt!’ zei ze verlegen.

‘Ik ga, ik moet nog huiswerk maken.’

‘Dag,’ zei ik. ‘Morgen bramen zoeken?’ In het duin groeiden heel veel 

bramen. Meer dan onze moeders jam van konden maken.

Ze knikte. Ze lachte nog even naar me en hipte de deur uit.

Ik ging terug naar mijn kamer. Natuurlijk dacht ik weer aan die

mysterieuze blauwe ogen. Ik schreef Bregje op mijn schoolbord en

zag toen pas een stuk papier op de grond liggen. Het was een losse

bladzijde uit het dagboek van Monica. Op iedere regel stond tien keer

mijn naam. Daaronder een groot hart met een pijl, ook weer met

mijn naam. Ik hapte naar adem van schrik. Ik was Patrick! Ik was Monica's 

grote geheime liefde!

Ik klopte op de muur met signalen het alfabet. Een keer voor een a, twee keer 

voor een b. Ik klopte:  ik- hou- van- jou. Het

duurde even, toen hoorde ik haar terugkloppen: dikke - zoen- je Monica.


En de zon ging rood onder boven de haven en van het schoolplein en

uit de duintjes klonken nog kinderstemmen, gegil en vrolijk getetter.

Ik vond dat ik best gelukkig mocht zijn met mijn twee vriendinnen.

           

  


Bezoek op de plek van de ramp met El-Al Boeing 747 4 oktober 1992 'De boom die alles zag'

Vandaag was ik met de school op de plek waar op zondagavond 4 oktober 1992 een Boeing 747 neerstortte. Beklemmend idee. Op de foto zie je 'de boom die alles zag'. Het is een mooi monument voor de slachtoffers en de mensen die later alsnog ziek werden.

Afbeelding kan het volgende bevatten: een of meer mensen, boom, lucht, plant, bloem, buiten en natuur



Anja van Berkel, Sarah van den Berg en 7 anderen

donderdag 3 september 2020

De Noordzee bij nacht, eerste reis op zee





De Noordzee bij nacht. Het stuurwiel in je handen. Moeite om te blijven staan en het kompas op 250 graden voor te houden. Schuim smakt over de boeg. Zo nu en dan kilt het zeil als het uit de wind valt. Het zicht is slecht, een meter of honderd. Vanuit de mist doemen monsters met containers op en je vraagt je af of ze het toplicht dat in de mast heen en weer zwaait zullen waarnemen.
De voorkant van het licht is groen en de achterkant is wit, maar we zijn klein, heel klein op deze grote plas.

Aan stuurboord een nog iets kleinere zeilboot, voor anker. Met de kop rustend in de zuidwestenwind.
De stilte is groot op zee, alleen het klapperen van het zeil en de dreunen van de golven tegen de polyesterwanden veroorzaken afwisseling in de geluidloosheid.
Zo nu en dan komen uit de boordruimte geluiden van de communicatie-apparatuur: piepjes en stemmen, maar ik heb geen tijd om te luisteren, want het schip, Freedom, hangt schuin, zo ongeveer 15 graden, dus kost het veel moeite te blijven staan. En zelfs een plasje plegen is bij deze helling niet aan te bevelen.

De schipper, Maarten, ligt op de bank in de kajuitruimte en slaapt, maar staat bij de geringste afwijking naast je. Hij slaapt met de oren gespitst.
De mannen om mij heen turen zonder iets te zeggen over de golven. Iedereen is onder de indruk van de eenzaamheid op het water. Af en toe wijst er iemand naar een lichtje in de verte. Wat kan dat zijn ? Een vroege visser misschien ? De mannen zijn aan de wal politieagent in IJmuiden.
Wij zijn allemaal een beetje huiverig voor vissersboten, omdat hun koers vaker wisselt dan die van andere schepen.

De P&O ferry passeert. Reusachtige gedaante, met misschien een enkele slapeloze of dronkaard op het dek. De maan schittert prachtig op het wateroppervlak en even wordt het zicht daardoor beter. Gelukkig maar dat het kompas verlicht is. Nu begint het te regenen. Het schip wordt een moment opgetild door een grote golf, ik stuiter omhoog, klamp me vast aan het wiel, besluit even te gaan zitten om de verkrampte benen enige rust te geven. Het is drie uur in de morgen. Er is geen land te zien, er is geen spoor van de bewoonde wereld met al zijn problemen.

Uitgeput klim ik na de aflossing van de wacht in de piepkleine kooi van het vooronder.Ik pel alle kledingstukken van het lijf en stort mijn hoofd vlak naast het kleine raam, dat gelijk is
aan de waterspiegel. Ik word nat van een luik boven mij dat niet goed dicht is, maar ik kan het bij deze stand van het schip onmogelijk dichtdoen. Dan maar nat. Ik val in slaap en herinner mij niets meer.

Als ik wakker word, schrik ik nogmaals van een golf die recht op mij afkomt en tegen het
boordvenster beukt. Waar ben ik ? Lig ik in zee? Godzijdank binnen. De morgen is grijs en de horizon niet te zien. Geklots is vredig.

Ik stoot mijn hoofd bij het opstaan, ik val om en tracht mijn regenbroek te vinden. Die ligt in het wc-tje naast het potje, waaruit zeewater gutst omdat iemand vergeten heeft de handels naar beneden te drukken. Terwijl ik me aan de deurknop vastgrijp vraag ik me af waarom mensen gaan zeezeilen en of parachute springen en of bergbeklimmen.
Het is de strijd tegen de elementen die mensen in gang zet. Het is een test in overleven, die ons van de veilige huis en haard verdrijft. Naar de zee. Dat monster dat schudt en trekt aan het schip om het te kunnen verzwelgen en waarvoor geen enkele oceaanstomer veilig is. Ook het land is niet veilig voor het water dat achter de pieren loert om toe te kunnen slaan.

Eindelijk weer een spoor van land. Duinenrijen. Een pier. Dit moet Scheveningen zijn. Dat is het ook. Rechts Den Haag, met een aantal veel te hoge gebouwen. Links Katwijk en helemaal rechts, bijna uit beeld, de Maasvlakte.

Een deining veroorzaakt door het schip van Rijkswaterstaat. Aan de horizon, over de rechterschouder, het nieuwste schip van de marine, de Rotterdam, varende badkuip, van 125 meter, geschikt om mariniers en -landingsvaartuigen uit de buik te persen. De haven, de zeilen strijken. Het schip mag rusten, en wij ook.

De fles wordt geopend. Als ik op de wal sta, schommelt alles en kan ik nauwelijks
nog normaal lopen. Ik voel me ook niet helemaal lekker: walziek, denk ik.

September 1998