maandag 7 september 2015

Meelooppoesje




Dit mannetje huppelt al tijden gezellig met ons mee naar de winkel, of naar opa en oma. Hij miauwt soms een enkele keer. Soms staat hij voor de deur en krijgt hij een paar brokjes. Wel een goedkoop merk, niet de dure brokjes van onze eigen dieetkat Sissi Elisabeth Brilliante van Sparkieshome. Hij mag van ons niet binnen, al probeert hij dat af en toe wel. Ik zie hem ook vaak bij het schoolplein. Vooral als de school uitgaat, dan staan er veel mensen en dat vindt hij kennelijk gezellig. Ik denk dat hij wel meer scharreladresjes heeft in de buurt. Eigenlijk iedereen kent hem wel, hoewel we niet weten hoe hij heet of waar hij vandaan komt.
Op een dag heb ik eens de stichting voor zwerfdieren gebeld. Toen ik hem beschreef moest de medewerkster lachen. Ze werd wel vaker gebeld voor deze mijnheer. ‘Nee hoor,’ zei ze,’ hij heeft een baas, maar hij vindt het gewoon leuk.’
Bij Anja’s  werk, het ziekenhuis, zit regelmatig een zwarte kat. Die heet Whisky en komt toch een flink stuk verderop vandaan. Hij had zelfs een eigen Facebookpagina.
Wij noemen onze vriend, ‘meelooppoes’. Thijs vindt het ook prachtig, zo’n kat die niet bij je vandaan te slaan is. Soms doet hij even of hij weg is en schiet dan weer uit een of andere struik tevoorschijn.
Katten, het blijven wonderlijke, ondoorgrondelijke wezens.


zaterdag 5 september 2015

Stoomtram Hoorn




Mooi, de stoomtram van Hoorn. Blauwpaars geverfd als een fraai stuk speelgoed. Met liefde gemaakt en wolken witte stoom verspreidend vanonder de rode wielen. Charmant en ouderwets. Naast het emplacement glijden de moderne treinen, snel en luxueus. Ik denk wel dat een stoomtram degelijker gebouwd is als een moderne sprinter. Maar terug in de tijd wil ik niet. Ik wil ’s morgens snel op de plaats van bestemming zijn. Hup, hup, ik heb haast, vooruit met de geit. Maar op zo’n vrije dag is een museumtram leuk. Onderweg zagen we vreemde vogels op weg naar een hip festival. Apart uitgedost, heren met vreemde tekeningen op hun voorhoofd of ze van een andere planeet kwamen. En Thijs gaf de conducteur een chipje uit zijn chipszak. De man at het op en lachte breed. Zo is op de trein werken vast weer leuk.       

vrijdag 4 september 2015

Het hondje van Coco





Ze is zo mooi en onbereikbaar, mijn buurvrouw Coco. Haar ogen zijn zo zacht en donker, als een sterrennacht  in augustus. Haar figuur is slank, haar voeten klein en haar haar glanzend zwart. Ik durf haar weleens gedag te zeggen, maar dan knikt ze vriendelijk en trippelt vlug verder. Ze heeft een klein, eigenwijs hondje, een soort schoonmaakborstel, maar wel aardig. Een klein rood strikje draagt hij
en dan maar flink keffen. Mijn broer zegt dat ik soms 's avonds de naam van zijn baasje schreeuw in mijn slaap. Maar sinds gister is er toch iets veranderd.

Die ochtend: ik ga naar buiten. Ik zie Coco’s  hondje staan op het asfalt. Hij staat daar maar te kwispelen, midden op de weg. Wat doet dat stomme beest daar? In de verte zie ik een grote vrachtwagen aankomen.  Hij komt steeds dichterbij, maar het hondje blijft op de weg staan, gaat zelfs op zijn kont zitten. Nee toch, straks wordt het beest nog plat gereden. Ik schat de afstand in, het dier is drie meter bij mij vandaan, de vrachtauto tien, ik moet iets doen.  Snel, maar toch rustig, zet ik een sprint in en grijp de hond hard in zijn vel. Ik trek hem van de weg en samen rollen we naar de overkant. Ik voel dat er iets met mijn voet niet goed gaat, de auto raakt me. Ik hoor het kraken, ik voel een scherpe pijn en terwijl ik  daar lig te kermen hoor ik een stem tegen het hondje praten. ‘Kiki stoute hond, wat doe jij daar?’  Ik kijk op. Het is de moeder van Coco. Ze pakt Kiki op en begint haar uitgebreid te knuffelen. Aan mij de gewonde, besteedt zij geen enkele aandacht, ze loopt weg en ik probeer overeind te komen Ik kan alleen nog maar hinkelen, zo’n pijn doet het, afijn, het werd  gips en daar zat ik dan. Geen enkele waardering voor mijn daad en wel een aantal weken uitgeschakeld. Mijn broer lachte mij uit: ‘Je moet Coco uit je hoofd zetten man, neem een vrouw met een echte hond. Hij kan niet eens blaffen! Hij legde een krant bij me neer waarin een stukje stond over een dappere oude dame die het hondje van haar dochter zou hebben gered. ‘Dat is niet waar!’ roep ik. ‘Die mevrouw liegt!’ ‘Er is er maar eentje die kan vertellen wat er is gebeurd,’ roept mijn broer. ‘En dat is de hond zelf..’ ‘Neem je me weer in de maling?’
‘Serieus..’ Ik ken een neef, van een broer, van mijn oom en die zijn buurman en die heeft een zoon die met honden en katten kan praten.Ik kan hem bellen..’
‘Oh..’
We lokken de hond met een stukje worst, als Coco haar huiswerk maakt. Snel komt de neef van de broer van zijn oom van zijn buurman komt langs en blaft een vraag.

Het hondje blaft terug. ‘Hij zegt dat hij je dankbaar is voor de redding die je deed,’ zegt de man, ‘en Coco denkt dat haar moeder het heeft gedaan.’ ‘En Coco vindt jou een nul..’ blafte de hond..
‘Rothond!’ riep ik geschrokken en beledigd. Moest ik de hond geloven? ‘Sorry,’zei de hondenfluisteraar zonder mededogen. ‘Het is niet anders.’ Mijn broer sloeg me op mijn schouders. ‘Jammer,’ zei hij, ‘volgende keer beter..’ ‘Ik geef het niet op,’ riep ik, ík ga haar bellen.’  ‘Niet doen!’ lachte mijn broer, ‘dan verpest je alles!’
Maar het was al te laat. Ik had het voorgeprogrammeerde nummer van Coco, dat in mijn telefoon stond en dat ik nooit had durven bellen, al ingetoetst. Even was het stil. Toen hoorde ik haar stem. ‘Hallo?’
‘O Coco, hoi,’  zei ik gespannen, ‘je hond vertelde me, ik bedoel, ik hoorde van je hond dat jij mij een nul vindt.’
Aan de andere kant klonk eerst een verbaasde lach, daarna een daverend gehinnik. ‘Kasper,’hikte ze, ‘je bent de grappigste man op aarde, dit is wel de meest originele manier om verkering te vragen,  weet je wat, ik wil wel met je uit, zeg maar wanneer.’
‘Vanavond?’
‘Ok, vanavond,’ en ze lachte me nogmaals heel hard uit. Verbouwereerd drukte ik op de gsm. ‘Kunnen honden jokken?’vroeg ik.‘Nee,’ zei de hondenfluisteraar. ‘Dan heb jij gejokt,’  riep ik en hij maakte zich snel uit de voeten. ‘Heb je hem betaald?’vroeg ik aan mijn broer. Hij floot met getuite lippen.

‘Dan krijg je dat van mij terug..”        

woensdag 2 september 2015

Het Merwedeplein, voorjaar 2015




Het plein is mooi gelegen. Groen omzoomd en alles netjes. Ik neem plaats op een bankje ergens in het midden en hoor de duiven koeren. Hoe verder weg van het centrum hoe gezonder ze zijn, dus ik hoef ze niet te voeren. De lucht is blauw en fris van het voorjaar. Rechts van mij ligt de vooroorlogse woning van Anne Frank. Ze speelde hier als kind en op deze plek is ze gelukkig geweest. Ideaal, veilig, beschut. Een mooi huis en veel kinderen om te spelen. Ik neem een hap van mijn krentenbol en denk aan haar laatste woorden. Ik kom er niet op, het ging wel over de afgrond, maar eindigde positief. Ze staan ook op een schoolmuur. Ik zucht over de toestand in de wereld. Het gaat niet best met al die oorlogen, en de eindeloze stromen vluchtelingen. Wat te doen? Wat te doen in de geest van Anne? We zijn één wereld. Dat is de les van haar dagboek. De wereld houdt niet op bij een willekeurige streep in het zand: de grens. Er bestaan feitelijk geen grenzen. En omdat er geen grenzen zijn komt de oorlog gewoon naar ons toe, als een grijze wolk op een zomerse dag. Niet met soldaten, wel met de slachtoffers. En het zal dus moeilijk voor ons worden, onrustig, confronterend. Iedere burger in het westen gaat het merken. Economisch, maatschappelijk, de vrede is broos, de haat zo gezaaid.
Ik sta op en kijk nogmaals naar de woning van de Franks. Van die trap zijn ze naar beneden geglipt, als een dief in de nacht. Op de vlucht. Anne was een kind. Hoeveel kinderen zijn er op de vlucht? Wereldwijd?
Dat is wel het allerbelangrijkste aandachtspunt. Gevluchte kinderen. Niet alleen uit sentimentaliteit, om een gestolen, ontstolen jeugd, zoals ook bij Anne, maar ook omdat zij een gebroken generatie vormen, een mogelijke voedingsbron voor weer nieuwe oorlogen. En de wereld moet leren dat oorlog voeren moet worden gestopt.
Ik sta naast het onopvallende beeldje van Anne, op het Merwedeplein. Terug naar de werkvloer. De Rooseveltlaan. Trams en auto’s, iedereen op weg.
Wij, u en ik, mompel ik plechtig tegen mezelf, moeten deze kinderen en hun ouders een plek geven om op adem te komen zodat ze, als de kruitdampen zijn opgetrokken – aan elke oorlog komt altijd wel een eind- terug kunnen naar hun land, naar hun families. Wij moeten die mensen helpen. Als wij ze niet helpen, dan verdienen we het niet zelf geholpen te worden. Ik loop langs de schoolmuur in de Nierstraat en lees Anne’s tekst:

Het is me ten enenmale onmogelijk alles op te bouwen op de basis van dood, ellende en verwarring. Ik zie hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt, ik hoor steeds harder de aanrollende donder, die ook ons zal doden, ik voel het leed van miljoenen mensen mee, en toch, als ik naar de hemel kijk, denk ik, dat dit alles zich weer ten goede zal wenden, dat ook deze wreedheid zal ophouden, dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen. Intussen moet ik m'n denkbeelden hoog en droog houden, in de tijden die komen zijn ze misschien toch uit te voeren!"

Het is een tekst die hoop geeft. Hoop aan ons, en aan de vluchteling. Hoop aan onze kleine, grenzenloze wereld.        

   

dinsdag 1 september 2015

De raaf



Wat doet die vreemde man in dat oude huis? Dat huis waar we altijd uit de buurt zijn gebleven, omdat het een eng huis is. Ze zeggen dat er iemand is vermoord, met een bijl. Dat huis is al heel lang verlaten. We weten niet eens wie er hebben gewoond, maar het spookt er, dat is zeker. Het is een huis met een ingezakt dak en daarop groeien planten en mossen. De ramen zijn verdwenen onder het stof en nergens is nog een spoor van een restje verf te vinden.
En daarin verdween die vreemde man. Hij woont alleen aan de rand van ons dorp en men zegt dat hij foto’s van dode mensen maakt. Die verkoopt hij dan aan mensen die houden van foto’s met dode mensen erop.
Wij zijn hem gevolgd. We hebben naar hem geloerd toen hij de wrakkige deur opende en binnen ging. We gluurden door de stoffige ruiten en zagen niets. We vertelden het thuis aan onze oma, de wijste vrouw van ons dorp. ‘O,’ zei zij geschrokken,’hij spreekt met de raaf, blijf maar uit de buurt.’
Wij durfden niet verder te vragen. Wij zagen de ongewassen man zitten op een verrotte, wiebelige stoel. Achter hem de beschimmelde muren met het rookkanaal. En voor hem de oude houtkachel met daarop: de raaf. De man denkt dat de raaf hem iets zal vertellen. Daar gelooft hij in, daarom heeft hij een stukje kaas meegenomen. De man is heftig verliefd. Hij denkt dat de raaf hem kan vertellen of zij hem ook leuk vindt. Hij heeft in het boek van dr. Sheep ‘Hoe word ik een grote versierder’ gelezen dat een raaf je dat kan vertellen. Raven kunnen net als papegaaien spreken en ze vertellen altijd de waarheid. De man wacht tot het helemaal donker is geworden en stelt dan zijn vraag. En legt een blokje kaas neer voor het dier.
‘Ik wil je vragen stellen over Anne-Lee.’
Hij vouwt zijn handen.
‘Zij is zo mooi, zo gvdse mooi.’
Stilte.
‘Ik kan niet meer praten als ik haar zie.’
Stilte.
‘Totaal verlamd, van hier tot hier.’
Stilte.
‘En daar ook.’
Stilte.
‘Raaf?’
Stilte.
‘Houdt ze van me?’
Buiten bliksemt het. Licht schietvliegt langs de vette wanden en verlicht spinnenwebben en het kopje van de raaf.
‘Houdt ze ook van mij?’
Stilte.
‘Ik denk dat jij ‘ja’ bedoelt, ja, ik denk het wel, verdorie, ik denk het wel.’
Stilte.
‘ Yes sir, yes sir, wat een geluk, Anne-Lee houdt ook van mij.’
Stilte.
‘Jij bent er stil van heee? Kanjer, neem nog een stukkie kaas.’
Stilte.
‘Man, man, wat ben ik blij met jou, ik ga haar in de bloemen knallen, jou zou ik wel al mijn geld willen geven, maar daar heb je niks an.’
De man staat op. Hij aait de raaf nog een keer en zegt: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’
Stilte galmt over de vergane tapijten, langs de vermolmde trappen waar de spoken meeluisteren.
‘Ik ga Anne-Lee bellen om haar te feliciteren met haar nieuwe man.’
Hij staat op, de stoel valt om, hij tast naar de deur, hij struikelt, duwt de deur weg, valt door het gat, vloekt, trapt tegen de deur, de opgezette raaf valt van de kachel met de pootjes naar boven, de rug raakt de vloer, de eeuwenoude ontsteking zet het kruid in de raaf in brand, en dan ontploft het beest en het huis.
Wij horen een enorme klap en voelen de grond trillen. We zien de man opkrabbelen. Hij is grijs van het stof. We zien de man dansen. Hij ziet er erg blij uit. We horen hem zingen.
‘Anne-Lee, I really like your dynamite,  I really like your dynamite.’
      


         

zondag 30 augustus 2015

De meeste mensen moeten morgen naar het werk, zondagavondbloep


De meeste mensen morgen weer naar het werk.
Dit weekend hebben ze in het reuzenrad gedraaid, met uitzicht over de daken van de oude stad.
En gefietst, door de brede duinen, op een elektrieke fiets, bijna in file, zo druk.
Of ze hebben een spannend voetbaltoernooi afgewerkt en gewonnen.
Misschien waren ze wel de scheidsrechter.
Of ze hebben de dagen doorgebracht met een flinke bobbel in de broek omdat ze alvast wat viagratabletjes hadden genomen voor een spannende avond met een veel te jonge vriendin, die uiteindelijk afzegde door middel van een vaag sms-je. Sorry.
Of ze hebben geluisterd naar het bloepbloep vanuit de vijver van de buurman en zich afgevraagd of dat grote gevaarlijke vissen zijn die zo bloepbloep kunnen bloepbloepen.
Of ze zijn misschien naar een loepzuiver concert geweest, uitgevoerd door hun dochter op gitaar, of viool. En ze zijn trots als een pauw.
Wellicht zijn ze met een vliegtuig van een vriend over hun ouderlijk huis gevlogen om een hartelijke luchtgroet te brengen.
Of ze hebben eindelijk gezoend met die Saab dealer, die ze altijd al zo lang wilden zoenen en zijn ze erachter gekomen dat hij niet kan kissen en dat het een afknapper was.
Of ze hebben rondgewandeld in hun nieuwe, lege huis in de stad waar ze nooit meer weg willen, waar ze zich geaard voelen.
Of misschien zijn ze gaan stappen en hebben ze in een bruine kroeg vol lelijke oude mannetjes zo verschrikkelijk gelachen als ze in de afgelopen dertig jaar niet meer hebben gedaan. Met pijn in de buik liep de zondag af, het werd al vroeger donker.
Of, nou ja, de meeste mensen moeten gewoon weer naar het werk.  
En u?

Reacties kun je altijd sturen naar: sber01@hotmail.com, doen!





zaterdag 29 augustus 2015

In gesprek met Els (53) in een koffiehuis in de Jan van Galenstraat, Amsterdam


Onderstaande tekst is samengesteld uit belevenissen van verschillende mensen
met sociaal-psychiatrische problematiek, in Amsterdam. Els is een fictief persoon.
Ik wil hiermee mijn bewondering uitdrukken voor de wijze waarop velen van deze
mensen zich door het leven slaan. En gekte is ook nog wel een taboe waar veel onnodige angst voor is. In de dagelijkse files gedragen mensen zich gekker. 


Els (53): ‘Nou, ik leef nog, ik geniet van elluke dag. Maar ik wil wel wat te lullen hebben, want anders komen de muren op me af. Ik mag geen katten meer hebben. Ik kan ze niet verzorgen, met die rug van mijn, een puinhoop. Ja, ik werk ook, sociale werkplaats, maar lopende band doe ik niet meer. Bekijk het maar, ik wil best wat door voor deze kollere maatschappij, maar dat niet, over mijn lijk. Mijn hulpverlener weet ervan, Guus, je mag hem bellen. Ja, ik ben gek geworden, ik kom er vooruit goser, er zijn er niet veel die dat doen, maar hee, het werd me allemaal te veel. Toen heb ik al mijn Beatles platen in een emmer onder water gezet, dat zei de stem, dat ik dat moest doen. Hoe kwam het? Teveel sores aan mijn kop. Mijn man dreef jaren geleden in de Amstel, zelfmoord. Geen geld, hij had niks en ik had ook niks. En ik vertrouw nooit iemand. Nooit. Komt door mijn vader. Heb al mijn botten gebroken en mijn kinderziel. Ik zweer het je, ik ging van pleeggezin naar pleeggezin. School werd niks. Ik hing liever buiten. Dus toen mijn man gestorreven was kwam dat allemaal weer boven. En begonnen de verslavingen. Riet weet er alles van, mijn buurvrouw en mijn beste vriendin. Die verslavingen, de gekste dingen. Bijvoorbeeld linker damesschoenen. Groene kleur. En herenondergoed, van de waslijnen gejat. En toen dat over was: fietsbellen. ’s Nachts schroefde ik ze van de fietsen bij het Vondelpark. Toen kwam er een dokter voor mijn zieltje. Die man zei: ‘Mevrouwtje, jij hebt alle ziektebeelden uit mijn handboek, ik zweer het. Je bent manisch depressief schizo borderline, alles. Ik gaf hem gelijk. En ik zei: ‘En wat nou?’ Ik kan zo niet doorgaan. Hij gaf me een pil, die heb ik door de plee getrokken. Stom, heel stom. Want ik nam een blowtje van iemand, het was maar een klein trekje, een rooie lieb, en het ging mis. Ik zag overal pallummbomen op straat wuiven, duizenden pallumbomen, met van die kokusnoten. En toen ging ik naar huis en toen ik bovenaan de trap stond, hoorde ik een stem. De stem zei dat ik de Beatles moest verdrinken. Zonde. Ik draaide alle waterkranen open en het gas. Toen werden de buren bang, belden de politie. De stem zei: je hebt het warm, ga naar je balkon, afkoelen, alles uit. Ik trok al mijn kleren uit en stond naakt op het balkon. Ik schreeuwde, van angst natuurlijk. Vreselijk. De buren zijn nog bang voor me. Ik kreeg zo’n mooie witte jas en ik werd afgevoerd. Nee, dat laatste weet ik niet meer. Zo gaat dat als je je niet gedraagt. Nu gedraag ik me heel netjes schat, ik neem mijn tabletje op tijd, maar wat het is: dat tabletje dat legt je lam, je wordt suf als een konijn en als je me niet kent begrijp je niet waarom ik praat als een Japanse naaktslak. Wat een rotzooi niet, mijn leven. Een teringzooi. Ga je dit nou opschrijven al die ellende? En wie moeten dat dan lezen, mensen hebben toch ook genoeg sores aan hun harses. Ik lees ook veel hoor, ik zit elke week wel in de bieb. Ik lees nu veel van Agatta Keristie. Maar ik word wel snel moe. Ik neem nog een bakkie, het leven is klote, hee? Daarom moet je nu even genieten van dit koppie en vergeten wat ik gezegd heb. Ik zou wel weer eens willen dansen, maar dat is allemaal ’s avonds en om een uur of acht vallen mijn ogen dicht. Ik ben eigenlijk gehendikept, maar ik wil niet seiken als een oud wijf. Kom, neem nog een koekie schat, het ken je laatste wel wezen.’