Er was eens een kabouter die een boek las. De kabouter
zat heerlijk in het zonnetje voor zijn paddenstoel en hij glimlachte. Een bolle
grijns trok over zijn rode wangetjes. Plotseling klonk daar de schelle stem van
zijn vrouw. ‘Knook, ga de eikeltjes halen voor het eten. Ik ga over een uurtje
koken! Ga, nu!’ Met een zucht legde kabouter Knook het boek neer en
ging naar het bos. Hij stak links af, klom over een hek, zwom door een plas en
kwam aan bij een grote eikenboom. Daar zat een vogel met een zachte ‘G’, het
was een Vlaamse Gaai. ‘Zeg,’ zei de vogel. “Maak dat je wegkomt, de eikels
die hier liggen zijn voor mij!’ ‘O nee!’ riep de kabouterman geschrokken. ‘Een
buizerd!’ En hij wees met een trillende hand naar boven. Daar cirkelde een hele
gevaarlijke roofvogel met die zin had in een kabouterhapje. “Wegwezen!’ Hij dook de struiken in en de Vlaamse Gaai kraste: ‘Neem je kaboutermoeder in de
maling!’ Maar op hetzelfde moment daalde de rover en met zijn enorme klauwen
greep hij de
Gaai die nooit meer werd teruggezien. De kabouterman
propte nadat hij was bekomen van de schrik, snel de eikels in zijn jasje
en rende naar het paddenstoelenhuisje.
“Je bent laat!’ klaagde de vrouw. “En kijk je jasje eens..allemaal groene
vlekken erop.. vertel op..wat heb je gedaan onderweg?’ ‘Ik …ik..’ stamelde de kabouter. ‘Niks..gewoon..’ ‘Nou
wegwezen..’ gebaarde de vrouw en daar was hij best blij mee, kon hij tenminste
zijn boek gaan lezen. Plotseling kwam er een kabouterkindje met vlechtjes op
hem afgerend. Ze had rode oogjes van het huilen en de tranen gleden over
haar wangen. ‘Mijnheer Knook,’ snikte ze. ‘U moet me helpen! Mijn mama
Geertje zit vast in een Muizenval! Komt u toch gauw mee!’ Kabouter Knook legde zijn boek met een zucht weg en
rende achter haar aan zo snel als zijn vijfhonderd jaar oude beentjes hem
dragen konden. En bij de vlierbessenstruiken, die bij een open plek
in het bos stonden, zag hij het: Tante Geertje lag met haar armen en benen
wijd, in het ijzer van een klem die voor een konijn was bedoeld. ‘Help! Knook, help
me!’ riep ze woedend.
‘Haal me hier uit..’ ‘Ja, ja, ja,’ mopperde de
kabouterman. ‘Maar hoe?’ Hij probeerde aan de ijzeren pin te trekken die om de
nek van het vrouwtje zat.
Maar dat ging niet, het zat muurvast. ‘Het wordt
zagen, Geertje,’ merkte hij somber op. ‘Ik zal een zaag moeten halen.’ Hij rende terug naar zijn paddenstoel en uit
de werkplaats haalde hij een ijzerzaag, die al eeuwen goed dienst had gedaan. Hij
kwam terug bij Geertje en begon te zagen. Wat duurde het lang..zijn handen begonnen pijn te doen, het zweet
gutste langs zijn baardje, hij had dorst, maar moest doorgaan. Maar eindelijk…daar
zaagde hij het laatste stukje door en was Geertje bevrijd! Ze omhelsde hem en
snikte: ‘Dank je lieve Knook, wat ben je toch een schatje, hoe kan ik je ooit
bedanken?’ ‘Graag gedaan,’ zuchtte de kabouter. Hij pakte zijn zaag en liep
terug naar de paddenstoel. Toen hij aankwam bij de paddenstoel krijste zijn
vrouw: ‘Waar heb jij gezeten?’ ‘Ik heb eh..’ stamelde hij. Zij sloeg hem met een deegrollertje op zijn
kabouterbillen. ‘Au! Au!’ riep hij. ‘Ik heb Geertje gered..’
Maar zij luisterde niet en schreeuwde: ‘En je boek heb
ik in het vuur geworpen om de eikels te kunnen koken. Het brandde goed kan ik
je zeggen,’ zei de vrouw. Maar dat was helemaal niet waar, want zij had het
boek verstopt in een kast en de sleutel om haar nek gehangen. ‘Nee, grapje,’
zei ze op valse toon. ‘Je krijgt het boek terug als je nu het hele huisje
verft, een nieuwe ladenkast timmert, de schoorsteen schoonmaakt en de tapijten
uitklopt. ‘Okee lieverd,’ zei de kabouterman. ‘Is goed schat!’ En hij ging aan de slag. Het duurde de hele
dag en de hele nacht. Nu kon hij eindelijk gaan lezen. Hij kreeg het boek terug
en zocht naar het laatste, spannende hoofdstuk. Maar toen hij begon te lezen
voelde hij dat zijn oogleden zwaar werden en zwaarder en ze vielen dicht. Zijn vrouw vond hem met zijn hoofd gebogen over de laatste bladzijde. Hij was in een diepe
slaap. ‘Zie je nou wel dat lezen niks an is,’ zei ze.