zondag 24 april 2016

Amsterdam een smalle straat in de morgen



In de morgen, negen uur: Ik ging een steeg in en nog een steeg in en nog een steeg in en zag een seniore achter een rood verlicht raam staan. Ze werd gelijk enthousiast en zwaaide wild met haar gerimpelde armen. Een lief gezicht met moeilijke trekken en diepe sporen van een gecompliceerd leven. Ze woont waarschijnlijk in Almere of Purmerend en helpt vrijwillig bij een kinderboerderij. Maar op dinsdag en vrijdag gaat zij naar haar werk, want ze werkt in een winkel, zegt ze. ‘Een leuke winkel in dameskleding.’ Ook bij de belastingdienst kennen ze haar van de winkel in dameskleding. Het is niet gelogen. Inderdaad een winkel in dameskleding. In de winkel trekt grootmoeder elke dag haar werkkleding aan. Schaarse, zwarte stukjes en hoge zwarte laarzen. Soms een zweepje erbij dat ze kocht in een shop voor paardenaccessoires. Om half negen haalt ze de sleutel bij het kamerbureau en slentert onopvallend naar haar vaste kamer naast de slagerij. Dat doet ze al 40 jaar. George, haar man, weet er niks van. Hij is beperkt van intellect en hij heeft weleens wat gedacht, maar hij dacht, ach, zolang ze niet vreemd gaat.  Hij houdt van haar. Zo bedacht ik haar achtergrond, een eigen invulling. Daar staat ze dan. Met troebele staarogen, een hamerteen, geverfd haar, een kunstknie, gehoorvoorziening, plastic hartkleppen, rimpelvullers, implantaatkiezen, en versleten tussenwervels. En daarom heeft het ook wel iets tragisch, dat doorwerken tot op hoge leeftijd. Ze doet wat de overheid wil en ze wordt er blij van. Het plezier waarmee ze me uitnodigt in haar dubbelleven, zul je bij een ambtenare van die gezegende leeftijd niet snel zien. Ik zwaai terug. Ze lijkt me een aardige vrouw. 

woensdag 20 april 2016

Miniworld Rotterdam

We bezoeken Miniworld Rotterdam. In een onooglijk gebouw zit een piepklein Rotterdam verstopt in miniatuurformaat. Een Rotterdam met treinen, havens, kranen. Je vliegt over de stad als een meeuw in de wind. Kleine Thijs is niet meer weg te slepen bij de allereerste treinbaan die hij ziet. Alleen kijkt hij schichtig als het licht langzaam dooft boven de skyline en het nachtleven begint. In de Kuip wordt gejuicht
bij alweer een doelpunt van Johan Cruijff, de voormalige Ajacied. Het is van bovenaf een vredige wereld, met kleine grapjes, zoals bijvoorbeeld Superman boven een havendok. De mensen gaan in hun auto's  naar hun hightech kantoor, maar ook wel naar de dames achter rode ramen of ze drinken zich lam in cafeetjes. Maar meestal werken de kabouter Rotterdammers, 24 uur per dag, omdat de kabouter Amsterdammers het uit moeten geven.
Het is prachtig en we worden weer kind, het glanst in onze ogen. Thijs is op de terugweg, uiteraard met de trein, misselijk en  hij geeft tweemaal over op het stof van de stoelen. We zochten haastig naar zakjes, maar die hadden we niet in onze tas. Opa schoot weg naar het toilet om papier te halen, terwijl oma troostende woorden sprak. 
Maar het lag niet aan Rotterdam hoor, het is een prachtige stad. Vooral in het klein.

februari 2016 

maandag 18 april 2016

Sleepbootfilm De Holland

IJmuiden: Sleepbootfilm

Mijn vader sleept me mee naar het kleine café aan de haven. Het bestaat echt. IJmuiden. Bonkige, oudroestige mannen met gouden oorbellen zuipen er hectoliters bier en verslinden er kisten haring. Ook ’s avonds laat en ’s morgens en daarna gulpen ze weer bier. Ik heb het zelf gezien. Mijn vader liet me de inspiratiebron van Vader Abraham zien. Daar zijn de mensen gelijk en tevree. En inderdaad de mensen zijn daar erg gelijk. En tevree. Het zijn kerels die boeren en winden laten en door de film heen toeteren als de boeien naast de pier. En niemand die dat een probleem vindt. Ik kom voor een film in dat café. Een film over sleepboten. Het is een fascinerende film in zwart-wit, in het Duits, zonder ondertiteling, maar niemand die dat een probleem vindt. Welnee, auf das Meer iedereen gleich. Pis je over de reling, flikker je in het zoute nat, maakt de zee dan niet uit of je Duitser of Hollander bent. De zee verzwelgt je zoals jij je haring altijd binnenslokt. Bij de staart. De film is een grote lofzang op de helden van de kabels en de lieren en de stoom uit hun schoorsteen. Zij roken hun sjekkie in het nog warme bed van hun maat, ze roken hun sjekkie bij de kok, het belangrijkste personage na God, ze roken hun sjekkie bij het broodje jam en ze roken hun sjekkie in het holst van de nacht als er een boortoren achter de kont van hun ijzeren doodskist hangt te slingeren. Ze zijn trots op hun no cure-no pay en hun sjekkie. Ze lachen en ze glunderen, deze sjorrende tabaksfabrieken. Op het dek heerst een ijzeren discipline, hard als het staal van hun lijnen, maar niet dat zij daar onder lijden. Integendeel, het leven is als schuim in een storm en soms verdwijnt er wel eens een Arie met het afgaand getijde. Pech? Nee, erger is het als tijdens de tombola, na de pauze, blijkt dat je nummer steeds maar niet uit die verdomde hoed komt. Heb je een duit neergelegd dan is het wel de bedoeling dat je er iets voor terug krijgt. Een molen voor je werphengel, een visstoeltje, een zakmes, het maakt niet uit, maar je hebt er recht op. Je loert nog eens naar je buurman. Hij heeft godgloeiende al drie gewonnen dobbers onder zijn stoel liggen.
Een klein mannetje met bolle makrelenogen en een scheve pet zegt me dat hij dagelijks nog 7 haringen naar binnen laat glijden. Het kleine café aan de haven, ik heb geconsteerd: het bestaat echt. Deze is wel een mannenversie. Dat is het manco aan het liedje. Want vrouwen gaan zo’n café niet binnen. De zee en alle sentimenten zijn voor mannen die thuis heeeel ziek zijn, als ze een griepje hebben.

Sjoerd, in de haven van IJmuiden

25-2-2016

zondag 3 april 2016

Nachtzuster




Nachtzuster, ik was vanmorgen in gang 040. Eerst verbaasde ik me over de enorme hijskraan die over het ziekenhuis gebogen hing. Jij vertelde me dat de patiënten niet bij het raam mochten liggen. Mooie boel.
Nachtzuster, ik pakte de schilderijen in, in de plastic bubbeltjes en de tassen. Een pleeg passeerde me met buisjes bloed voor het Citolab. Nu de werken weg zijn kun je pas goed zien hoe leeg en eng gang 040 is.
Het was rustig vanmorgen om negen uur. Ik sleepte de werken langs de Harddraverslaan naar de auto want vanwege die hijskraan kon ik niet met jouw pasje op het parkeerterrein.
Oma vroeg of ik wat verkocht had. Ik antwoordde ontkennend terwijl ik naar de rails keek die opa toch redelijk goed in elkaar had weten te zetten. Niet helemaal symmetrisch, maar de trein kan er goed op rijden.
Nachtzuster, ik bakte de pannenkoeken toen je lag te slapen. Oordoppen in. Oma kwam langs met de kleine man. We probeerden samen het geheim van de inklapbare wandelwagen te ontcijferen. Dat lukte, maar ik weet niet hoe.
Daarna heb ik een stuk uit het examen Tweede Taalverwerving tot mij genomen. In het hoofdstuk over spreken las ik hoe moeilijk Nederlands is om te spreken en te verstaan. Wij, de Nederlanders, spreken veel met melodie. Eigenlijk net zo melodieus als Italianen. De melodie maakt de toon. Ga je naar beneden klinkt het als een bevel. Ga je omhoog dan is het vriendelijk. Wil je het boek pakken kun je op die manier een heel andere lading geven. Wie denkt dat Nederlands een eenvoudige taal is die vergist is. En die rare gorgelkeelklanken zijn ook buitenaards.
Nachtzuster, je dribbelt nu over de gangen. Het is donker, gesnurk, een rochel. Je pakt je zaklampje en schijnt. Gelukkig, ze leven nog. Vandaag zag ik dat je wat kleinere ogen had. Vermoeid en versuft, van de wereld.
Dit is voorlopig weer je laatste nacht. Sterkte met de uren tot het morgenlicht. Morgen liggen we weer naast elkaar. Ik slaap ook niet goed, zonder jou.  Gelukkig is Sissie bij me, als ze niet zo vreselijk niest en spettert of haar pootjes tussen mijn ribben plant. Oudje.
Nachtzuster, ik ben zo ongelofelijk trots op je bijdrage aan de mensheid. Er moet meer waardering komen voor je werk dat je bij nacht en ontij, weer of geen weer, uitvoert. Pleeg, ik hou van je. Tot morgen.
  

woensdag 3 februari 2016

Op zee in september september 1997 dagboekaantekening


De Noordzee bij nacht. Het stuurwiel in je handen. Moeite om te blijven staan en het kompas op 250 graden voor, te houden. Schuim smakt over de boeg. Zo nu en dan kilt het zeil als het uit de wind valt. Het zicht is slecht, een meter of honderd. Vanuit de mist doemen monsters met containers op en je vraagt je af of ze het toplicht dat in de mast heen en weer zwaait zullen waarnemen. De voorkant van het licht is groen en de achterkant is wit, maar we zijn klein, heel klein op deze grote plas. Aan stuurboord een nog iets kleinere zeilboot, voor anker.
Met de kop rustend in de zuidwesten wind. De stilte is groot op zee, alleen het klapperen van het zeil en de dreunen van de golven tegen de polyester wanden veroorzaken afwisseling in de geluidloosheid. Zo nu en dan komen uit de boordruimte geluiden van de communicatie-apparatuur: piepjes en stemmen, maar ik heb geen tijd om te luisteren, want het schip, Freedom,
hangt schuin, zo ongeveer 15 graden, dus kost het veel moeite te blijven staan. En zelfs een plasje plegen is bij deze helling niet aan te bevelen. De schipper ligt op de bank in de kajuitruimte en slaapt, maar staat bij de geringste afwijking naast je. Hij slaapt met de oren gespitst. De mannen om mij heen turen zonder iets te zeggen over de golven. Iedereen is onder de indruk van de eenzaamheid op het water. Af en toe wijst er iemand naar een lichtje in de verte. Wat kan dat zijn ? Een vroege visser misschien ? Wij zijn allemaal een beetje huiverig voor vissersboten, omdat hun koers vaker wisselt dan die van andere schepen.
De P&O ferrie passeert. Reusachtige gedaante, met misschien een enkele slapeloze of dronkaard op het dek. De maan schittert prachtig op het wateroppervlak en even wordt het zicht daardoor beter. Gelukkig maar dat het kompas verlicht is. Nu begint het te regenen. Het schip wordt een moment opgetild door een grote golf, ik stuiter omhoog, klamp me vast aan het wiel, besluit even te gaan zitten om de verkrampte benen enige rust te geven. Het is drie uur in de morgen. Er is geen land te zien, er is geen spoor van de bewoonde wereld met al zijn problemen.
Uitgeput klim ik na de aflossing van de wacht in de piepkleine kooi van het vooronder.Ik pel alle kledingstukken van het lijf en stort mijn hoofd vlak naast het kleine raam, dat gelijk is
aan de waterspiegel. Ik word nat van een luik boven mij dat niet goed dicht is, maar ik kan het bij deze stand van het schip onmogelijk dichtdoen. Dan maar nat. Ik val in slaap en herinner mij niets meer. Als ik wakker schrik schrik ik nogmaals van een golf die recht op mij afkomt en tegen het boordvenster beukt. Waar ben ik ? Godzijdank binnen. De morgen is grijs en de horizon niet te zien. Geklots is vredig. Ik stoot mijn hoofd bij het opstaan, ik val om en tracht mijn regenbroek te vinden. Die ligt in het wc tje naast het potje, waaruit zeewater gutst omdat iemand vergeten heeft de handels naar beneden te drukken. Terwijl ik me aan de deurknop vastgrijp vraag ik me af waarom mensen gaan zeezeilen en of parachute springen en of bergbeklimmen. Het is de strijd tegen de elementen die mensen in gang zet. Het is een test in overle¬ven, die ons van de veilige huis en haard verdrijft. Naar de zee. Dat monster dat schudt en trekt aan het schip om het te kunnen verzwelgen en waarvoor geen enkele oceaanstomer veilig is. Ook het land is niet veilig voor het water dat achter de pieren loert om toe te kunnen slaan.
Eindelijk weer een spoor van land. Duinenrijen. Een pier. Dit moet Scheveningen zijn. Dat is het ook. Rechts Den Haag, met een aantal veel te hoge gebouwen. Links Katwijk en hele¬maal rechts, bijna uit beeld, de maasvlakte. Een deining door het schip van Rijkswaterstaat. Aan de horizon, over de rech¬terschouder, het nieuwste schip van de marine, de Rotterdam, varende badkuip, van 125 meter, geschikt om mariniers en landingsvaartuigen uit de buik te persen.
De haven, de zeilen strijken. Het mag rusten, en wij ook. De fles wordt geopend. Als ik op de wal sta, schommelt alles en kan ik nauwelijks nog normaal lopen. Ik voel me ook niet helemaal lekker: walziek, denk ik.
september 1997

zondag 24 januari 2016

Zon over Alkmaar

Expositie Sjoerd van Berkel  Zon over Alkmaar 
Sjoerd van Berkel
locatie: Medisch Centrum Alkmaar  Lange gang 040
Datum: 30 januari tot en met 2 april 2016


Sjoerd begon met schilderen nadat een vriend hem een aantal rollen achterbehang en een paar oude potten verf had gegeven. Het leek hem interessant om iets anders te doen dan het schrijven van gedichten, want dat was zijn eerste passie. Vol enthousiasme ontstond het ene schilderij na het andere en de dichter was blij als een kind met zijn ontdekking. Eindelijk geen woorden, maar beelden. Opmerkelijk was dat de schilderijen vol vrolijkheid en leven zaten terwijl de gedichten toch behoorlijk zwaar van gewicht waren. Een bevriende Iraanse dichter, en inmiddels bekend schrijver, zei toen hij het werk zag: ‘ik zie een kind.’  De werken zijn gemaakt van acryl en olieverf.
Ook Alkmaar heeft hij een speciale gloed gegeven die de stad verdient. Voor hem is Alkmaar geen stad met bruine of grijze teinten, maar een stad in het licht van de zon. Altijd levend en opgewekt op weg naar morgen. Voor meer informatie: www. sjoerdvanberkel.nl 


woensdag 6 januari 2016

Nergens ligt er ijs, een treurig en jaloers treurlied om een zomerse winterdag in Alkmaar


 

 
 

Voor Lida uit Groningen 

 

 

De lucht is warm, de lucht is grijs,

ik heb een zak met strooizout staan,

maar nergens ligt er ijs.

 

Ik zou zo graag eens strooien,

met zout flink op de stoep,

want zonder, vallen dooien,

als door de gladde troep.

 

De lucht is warm, de lucht is grijs,

ik heb een zak met strooizout staan,

maar nergens ligt er ijs.

 

Ik zou zo graag eens skaatsen,

kraskras naar ’t station zo fijn,

om daar met rode wangen,

te springen in de sprintertrein.

 

maar:

 

de lucht is warm, de lucht is grijs,

alleen nog in mijn eigen vriezer,

daar ligt het Unilever ijs.