Deel 3
Marcel zag de personen steeds dichterbij komen. Ze hadden
doeken voor hun gezicht, zo nu en dan zag hij een glimp van een grijs gezicht,
baarden en magere, ingevallen wangen.
Ze hielden stil toen ze hem drie meter genaderd hadden. De
onbekenden die zich vreemd houterig bewogen, hadden twee kamelen bij zich
waarop een grote last was vastgesjord. De figuren stapten op Marcel af en
betastten hem. Ze trokken aan zijn oren, knepen in zijn neus en openden zijn
mond om naar zijn gebit te kijken. Marcel durfde niets te zeggen of te doen, ze
waren met teveel. Omdat ze dichtbij waren zag hij dat ze zeer lichte ogen
hadden, waaruit geen emotie sprak. De types mompelden in een onverstaanbare
taal tegen elkaar. Marcel kreeg het vermoeden dat zij in ieder geval geen echte
mensen waren. En het was ook de eerste keer dat hij dacht in een andere, voor
hem vreemde tijd te zijn gestapt. Omdat hij een DJ was, nog niet zo bekend,
verkeerde hij in kringen waarin narcotica net zo gewoon waren als een kopje
koffie. Het zou kunnen dat jaloerse musici
een pilletje in zijn drank hadden gestopt, maar even zo goed kon wat hij
zag, ook echt zijn. Een vervelende, ongewenste tijdreis.
De nomaden bonden hem
vast en hij verzette zich niet. Hij had geen kans om te ontsnappen. Het
verdwijnen van zijn hond Holly deed hem nog meer pijn. Zouden deze mannen het
dier gezien hebben? Het was beslist geen Arabisch dat zij spraken, hij had een
tijdje in Qatar gedraaid en daar had hij wat woorden geleerd.
Een van de personages wees plotseling geschrokken naar de hemel. De anderen keken.
Er brak paniek uit. Zomaar uit het niets kwamen vierkante, zilverkleurige
objecten over vliegen. Ze hadden geen vleugels en geen motor en toch vlogen ze
angstaanjagend hard. Uit de toestellen werden lichtstralen afgevuurd die een
intense, verschroeiende hitte verspreidden.
Drie nomaden vielen gillend achterover. Ze bewogen heftig met hun armen,
uit hun lichamen kwam gesis en geknetter en rook. Een misselijk makende lucht
van smeulend plastic waaide over Marcel die op zijn buik in het zand lag.
Angstig wachtte hij af. Hij hoorde stemmen van de overlevenden. Ze trokken aan
de slachtoffers, maar er was niets meer aan te doen. De robots waren gesmolten.
In het zand lagen nog resten van batterijen, draden, en technische onderdelen.
Marcel stond op en klopte het zand van zijn kleren. Een van
de mannen, de langste, wenkte dat hij bij hem moest komen. In de robothand lag
een zilveren schijfje van een centimeter dik. De man gebaarde naar zijn mond.
Marcel begreep dat hij het ding op moest eten. Hij nam voorzichtig een hap en
merkte dat de stof overging in water. Het was drinken. Een waterpil, zoiets had
hij nog nooit gezien, zelfs niet in de tijd dat hij in het leger diende bij de
special forces.
Terwijl de stoet weer op gang kwam, verlangde hij met een
tomeloze passie naar huis, naar zijn muziek
en naar zijn schaatsen. Maar het diepst verlangde hij naar Holly, zijn
vrolijke, lieve hondje met de witte pluimstaart.