dinsdag 16 december 2008

Snippers van de afgelopen tijd (3)


15-12-2008


Bijna kerst. Hier en daar een kerstboom in de huiskamer, al dan niet een echte.
Het feest van het licht wordt gevierd in het donkerste deel van het jaar. Wat zie ik, kantoorpiefje, nu nog voor licht in december? Tussen de middag hol ik de toren uit, naast het Centraal en voel hoe heerlijk het daglicht is en tegelijk besef ik dat kunstlicht mijn ogen moe maakt. Maar ja, ze kunnen moeilijk mijn bureau naar buiten schuiven.
Ik hou dat beeldschermwerk maar een paar uur vol op een dag, en dat is normaal.
Zeg maar vier en een half uur scherm en de rest afhandeling van de post, overleg, enzovoort. Na die vier uur zijn je ogen moe en willen ze dicht. Probleem is onze oorsprong: ogen zijn gemaakt om op een redelijke afstand te zien. Ogen zijn niet gemaakt voor dichtbij, ook niet om een krant, of de bijbel te lezen.
Ik kijk uit het raam van de trein naar een prachtig avondlandschap, met een rode zon en mistbanken boven het weiland. Her en der wat schapen, en nu nog de wijzen uit het oosten. Streperige wolken aan de hemel.
Ook mijn hand voelt wat vermoeid van de muis. De tachograaf op mijn werk houdt mijn muisgedrag bij. Op een drukke dag kan het aantal klikjes rond de 3500 bedragen!
Hoewel kantoorpiefke zijn dus fysisch niet zwaar is, zijn er toch lichaamsdelen die moe worden. Ook een deel van het brein heeft het wel gehad, na een dag.

Snippers van de afgelopen tijd (2)



25 november


Slecht weer over het land. Sneeuw en ijs. In het afgelopen weekend kwamen daardoor tien mensen om het leven op de weg. Een goederenwagon met kalk geladen, ontspoorde. De schade bij dit kleine beetje winter, was groot. Wij weten dus niet goed meer hoe we met zulk weer om moeten gaan.
Anja was ziek verleden week. Dichte oogjes op haar verjaardag en een loopneus.
Virussen kijken niet op de kalender om lief voor je te zijn op je geboortedag.
Vandaag had ze last van haar verstandskies. Ze is afgelopen maandag in ons
lokale ziekenhuis aangenomen, da's beter nieuws.
Sjaak, de kater, ligt naast me te knorren. Hij geniet hoorbaar.
Ik heb vanavond, in het halfduister, tulpen in de grond gestopt. Je kunt die dingen
niet een tijdje op tafel laten liggen. Het was even lastig en modderig. Maar later,
later zullen we lente oogsten.

Snippers van de afgelopen tijd (1)


Vrijdag 7 -11-2008


Poes Minoes wil niet meer eten. Maar weet je, een poes moet eten, want ze gaat redelijk snel dood door leververvetting. Wij mensen kunnen best een tijdje zonder, maar een poes, leeuw en tijger niet.
Dus praten met poesie. En voeren. Met de ene hand het bekje open maken en met de andere het vlees erin schuiven. Zo nu en dan bijt ze op mijn vingers. Vla geven lukt ook gemakkelijk. Maar na het voederen zitten we allebei onder. Ik veeg haar befje schoon met een doekje.
Poes Minoes vlucht ook direct naar de oude, piepende stoel van opa, bij het raam.
Ze krijgt het lekkerste vlees en ook nog een eetlustopwekkende tablet. Die is het moeilijkste te geven. Ze doet of ze hem heeft ingeslikt, maar als ze iets verder is,
spuugt ze hem uit. Waarom poes niet wil eten, weet ik niet.
Langzaam is ze weer gaan eten. Een oude kat is ook een oude zorg, als een oud familielid, een vriend.

maandag 15 december 2008

Pietjes



Zij heeft er een en nu heeft hij er ook eentje. Een pietje. Een lief pietje.
Heb jij ook een pietje?
Jij denkt aan een kanarie?
Nee, dat bedoel ik niet, ik bedoel die springende mannetjes, en ze leven over al hoor, bij jou, in het gewone Amsterdam, maar ook in het deftige Den Haag. En er was eens een jongetje, Arend Jan, die het heel leuk vond er een te hebben. Hij speelde eens met een ander jongetje en zomaar ineens had hij het pietje. Maar dit jochie was de zoon van een hele deftige mijnheer en een hele voorname freule.
En toen ze aan tafel zaten met andere deftige mensen zei het brutale kereltje: ‘Mama, mag ik mijn pietje laten zien? ’
‘Een kanarie ?’ vroeg tante Petronella.
‘Kind, jij hebt toch geen kanarie!’ riep de moeder.
‘Nee, maar wel een pietje,’ zei het knaapje en hij opende het luciferdoosje
en daar sprong het over de tafel, in de soepterrine.
‘Een pietje!’ riep de vader, Jozuas. ‘Ik haal mijn jachtgeweer en ik schiet hem dood!’
‘Nee vader, doe dat niet!’ riep de moeder. ‘Dat kan niet, daar is hij veels te klein voor. . vang hem Jozuas!’ en ze gilde en ze sprong op de tafel. Ook tante Petronella gilde.
Toen kwam vader Jozuas met een heel groot geweer aanzetten.
Het pietje dreef rond in de soep en trachtte eruit te komen.
Vader Jozuas richtte en schoot op de terrine.
De soep regende over de tafel en de vermicelli kleefde aan de gasten. Het pietje schudde de soep uit zijn oogjes en maakte zich klaar voor een sprong naar de vrijheid. Hij zag dat het een behoorlijke puinhoop was geworden, maar hij voelde zich niet schuldig. Hij trachtte slechts hieraan te ontkomen.
Het beste was te doen of hij dood was. Hij bleef dus stil liggen, met de pootjes in de lucht. In de kamer hing een dichte mist van kruitdamp.
“Hij is dood! Ik heb hem geraakt!’ riep vader Jozuas triomfantelijk.
‘Hoe is het mogelijk!’ riep moeder. ‘Normaal zou je nog een olifant
missen op een meter afstand, liefste, ik ben heel trots op je!’ En ze klom van
de tafel. Arend Jan streelde met zijn vinger over het lijfje van het pietje. ‘Arme stakker!’ huilde hij. ‘Het spijt me voor jou, ik zal je een mooie begrafenis geven, dat heb je als goeie vriend verdiend..’ Niemand besteedde aandacht aan Arend Jan. Moeder en de dames begonnen hun jurken schoon te poetsen en Jozuas en oom Wilhelmus schepten op over de jacht.
Toen stond het pietje voorzichtig op. Arend Jan’s mond viel open. Hij pakte het pietje op tussen zijn vingers en liep ermee naar buiten. Daar sprong het een eind weg. En het leek of het zeggen wilde: ‘Bedankt vriendje!’
Arend Jan zwaaide. ‘Arend Jan!’ riep zijn moeder. ‘ Kom je aan tafel!’
‘Ja moeder!’ riep hij terwijl het pietje verdween.
Maar toen hij binnenkwam zei hij: ‘Ik heb geen vriend!’ Iedereen zweeg,
‘Wil je een paard, Arend Jan?’ vroeg oom Wilhelmus. ‘Ik zal bij je neef Jacobus een paard voor je regelen. Als je die maar niet in de soep laat springen… ha ha ha ha ha ha ha ! ’ En ze lachten allemaal heel gemeen.
Arend Jan werd heel boos en liep kwaad de kamer uit. Hij snikte op zijn bed, omdat hij zijn vriend kwijt was. Hij viel in slaap en droomde van Pietjes die in een circus werkten. De een wierp messen, de ander hing aan de trapeze. Het publiek lachte en klapte. Dat publiek hoefde niet te betalen bij een kassa, maar ze moesten wel hun arm aanbieden, zodat de pietjes een
klein beetje bloed konden tappen. Het deed geen zeer, het was niet erg en
goedkoop, want de mensen hoefden verder niets te betalen voor het pietjes
circus.
Arend Jan schoot wakker. Hij lag met kleren nog aan op bed. Het raam stond open. Het was stil in huis. Hij hoorde iets zoemen rond zijn hoofd.
Hij zwaaide en het beestje landde op zijn hand. Het keek hem schuin aan
en zei: ‘Ik ben Mosko de mug. Wie ben jij? Als je een vriend zoekt, ik wil
best je vriend zijn..’ Arend Jan zei: ‘Ik ben Arend Jan. Ik ben een beetje
raar , want ik hou van dieren waar de meeste mensen bang voor zijn..’
De mug klapte in zijn muggenpootjes. ‘Bravo!’ riep hij. “Een echte dierenvriend!’ Hij danste door de kamer en vloog naar het venster.
‘Het is goed Arend Jan. Wat ze er ook van zeggen. Ga nu maar lekker verder slapen.’ Arend Jan ging tevreden liggen. Eindelijk iemand die hem begreep.
Maar de volgende morgen, toen hij wakker werd, voelde hij jeuk aan zijn hand.
Hij keek en zag een rode bult. Hij wist dat zijn nieuwe vriend wat bloed van hem had meegenomen. Hij vond het niet erg. Aan een vriend moet je wat kunnen geven…toch?

woensdag 3 december 2008

Alkmaar Anders 2008


Op donderdagavond 11 december is er een presentatie van een bundel met 9 kunstwerken uit exposities in Atelier9en40. Er zal wat muziek zijn en gedichten.


Ik ga er zelf ook wat voordragen!

Tot ziens!


donderdag 27 november 2008

Vondeling




Het was die avond al vroeg donker, ja, het was december maar dat hield hem niet zo bezig, want hij had geen tijd voor flauwekul. Bijna iedere avond werkte hij lang over, ondanks het geklaag van zijn vrouw en het
commentaar van de chef: "Pas je wel goed op jezelf?" "Ik pas uitstekend op mezelf.." zei hij dan. "Geen probleem." Natuurlijk was hij nooit een dag ziek, deze bikkel administrateur van de stalen rolluiken fabriek.
Maar deze avond is hij wat onzeker en hij begrijpt niet waarom. Hij zit wel vaker op kantoor in de totale verlatenheid van zwarte beeldschermen,
zwijgende telefoons en regen die tegen de oude ruiten van dit wereldberoemde concern slaat. O, hij werkt hier al zo lang. Hij kent iedereen en iedereen kent hem. Iedereen roemt ook zijn no-nonse mentaliteit en zijn
altijd klaarstaan. Maar de laatste tijd dringt het besef tot hem door dat hij zijn familie een beetje heeft verwaarloosd..
Hij gaat even kijken of er nog koffie is bij de receptie. Daar maakt hij een praatje met de bewaker en drinkt wat. Gezellig toch wel.
Hij loopt wat moeizaam terug naar zijn bureau want de laatste tijd gaat het
allemaal niet zo vlot meer. Maar zijn gehoor is nog goed. Een vreemd geluid
wordt daarom door hem opgemerkt vanuit de montage hal. Het is klagerig
hoog en doordringend, of er een kat ligt te piepen. Maar een kat is het laatste
wat je hier kan verwachten. Is het dan een van de machines?
Dan moet hij dat rapporteren! Hij daalt een stalen trap af en wandelt tussen
de werkloze stalen rollen door, manshoog zijn ze, indrukwekkend en een
zeer goed product. Hij is er trots op!
Nieuwsgierig bekijkt hij wat documenten die liggen te slingeren. 'Akkoord
bevonden, 24-12,' staat er op. Met een schok dringt het tot hem door dat het
kerstavond is! Nooit aan gedacht!
Daar is het gepiep weer. Hij legt de documenten netjes terug en in zijn geest
breekt een zweterige verwarring uit. Misschien de spanningen van de laatste
tijd. Zijn dochter gaat trouwen, met een man die hij mag, maar hij vraagt zich
af of dat wel goed gaat en dan die huwelijksdag.. hoe zal dat allemaal gaan?
En hij moet ook een speech houden, maar hij durft niet, het is zijn terrein
niet. Hij voelt zijn hart bonzen. Hij neemt zich voor het wat rustiger aan
te gaan doen, hij is ook geen achttien meer, al kan hij dat nog weleens
voorwenden bij de secretaresses van de afdeling verkoop. Dan trekt hij
zijn buik in en probeert met verende tred te lopen. Waarom eigenlijk?
Hij hijgt uit tegen een rol en kijkt wanhopig om zich heen. Het gepiep
wordt nu harder, het is aan de rechterkant. Daar moet het zijn.
Het zit laag, achter een container met afval. Hij klimt erop, scheurt zijn broek
en graaft wat rommel weg. Ze zullen hem voor gek verklaren, maar hij
moet dit oplossen, misschien is het een brand of een bom! Zijn stropdas
werpt hij weg. Nog een hoop troep zeg, opzij, productieafval, plastic ver-
pakkingsmateriaal.
Iets grijzigs trekt zijn aandacht. Ach, nee toch! Hoe kan dat nou? Voorzichtig haalt hij het tevoorschijn en stopt het in zijn jaszak. Hij kijkt nog een keer of niemand het ziet.
Snel beent hij naar zijn bureau en ruimt alles op. Hij voelt zich moe maar ook
gelukkig vanwege de vondst. Het piept in zijn jaszak. Snel glijdt hij langs de
portier, groet nog een keer en stapt in de auto.
Het landschap trekt voorbij in het duister. De autoruiten weerspiegelen adem
van kinderen en familieleden ook die er niet meer zijn. Hun stemmen galmen
over de asfaltstrepen. Hij kan horen wat ze zeggen, de verwijten er nooit voor
hen te zijn. Even wordt het hem te veel. Hij parkeert de auto langs de kant.
Zijn hand tast naar het zachte voorwerp. 'Het moet anders,' zucht hij verbitterd.
Hij geeft een flinke hoeveelheid gas en rijdt het duister van zijn eigen gedachten
uit.
Thuis brandt gelukkig nog licht. Hij parkeert onder de carport en gaat het huis
binnen. Zijn vrouw kijkt hem rustig aan, maar hij ziet wel enig verwijt.
Zijn hand verdwijnt in de grote jaszak en tast en zet het op tafel.
'Sorry..' mompelt hij. 'Ik dacht..ik kan hem toch niet daar laten liggen.. '
Het katje kwispelt met haar staartje. Ze likt de hand van de mevrouw. Haar
kleine, zwarte ogen kijken verbaasd om zich heen.
'Ze zou de afvaloven in gaan.. ik dacht ik neem haar mee… ' zegt hij verontschuldigend.
Buiten begint het zacht te sneeuwen. Terwijl zijn vrouw het beestje wat melk
geeft mompelt hij: "Het is een teken.. misschien moet ik minder hard gaan
werken.."

maandag 10 november 2008

Broekhoest

Het was een mooie zomernacht. Joris lag te zweten in zijn bedje. Buiten hoorde hij van alles. En plotseling hoorde hij mannen lachen. Hij klom nieuwsgierig uit zijn ledikant en gluurde langs het gordijn. In het maanlicht zag hij ze: De broek hoest mannen. Ze stonden gebukt met hun achterwerk naar een lantaarnpaal. Joris had er wel eens van gehoord, mannen die voor de grap, met een wind, een paal of een tuinhekje omblazen en daar een sport van maken. Ze bestonden dus echt! Hij klom uit het raam, gleed langs de regenpijp naar beneden en holde naar ze toe. De drie mannen zagen hem niet aankomen, zo druk waren ze bezig.
‘Daar gaat ie!’ riep nummer één en hij liet een enorme broekhoest. De lantaarnpaal schudde, maar ging niet om.
Het tweede mannetje ging ook klaar staan en perste. De aarde schudde en de ruiten rinkelden er, zo hard was de hoest.
De andere drie mannen lachten vreselijk hard, want de lantaarnpaal stond half krom.
Joris riep: ‘Dat kan ik ook, dat kan ik ook..!’
‘Nee ventje!’ riep de dikkerd van het stel. ‘Dat gaat zomaar niet!’
Toch ging Joris, tegen de regels in, gebukt staan en hij beet op zijn tanden. Uit zijn achterste vloog een enorme storm, maar er gebeurde niets.
‘Dit is geen spel voor kinderen,’ zei de oudste broek hoester en hij ging staan.
‘Ik kan boemerang broek hoesten!’
Hij hoestte een broekhoest, met een hik, en daar vloog de hoest, maakte een bocht langs de paal, en verdween in de nacht.
‘Effe wachten,’ zei de man. Even was het stil, toen raasde de storm langs en
kletterde de wind tegen het huis van Joris. Er sneuvelde een raam.
‘Dit is leuker als biljarten!’ riep de man. ‘Een echte sport!’ zei nummer twee.
‘ Voor echte mannen!’ zei nummer één. ‘Die van bruine bonen houden,’ zei Joris. Nummer één ging weer klaar staan en zei:
‘Dit wordt de finale voltreffer en nu gaat de paal om!’
De andere twee lachten. ‘Willem, je kan er niks van!’ zeiden ze.
Willem telde af : ‘Tien.. negen ..acht…’ ‘Zeven.. zes.. vijf.. vier.. drie.. twee…'
‘Eén ...’ telde Joris en hij deed zijn vingers in zijn oren.
Eerst rommelde het heel erg in de broek. Toen klonk er een heel lang ‘Piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiieeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeuuuuuuuuuuwwwwwwwwww…’ En werd het stil. ‘Een zachte klinker,’ zei het mannetje sip.
‘O, o ,’ zei nummer een. ‘Liggen!’ riep nummer twee.
Joris en de mannen gingen op hun buik liggen.
Het rook verschrikkelijk. Het was een mix van zweetvoeten en bedorven hondenbrokken.
Toen Joris weer op durfde te kijken, waren de mannen verdwenen, maar de
lucht was fris. Het was een heerlijke zomernachtlucht, een beetje zoetig.
Hij klom langs de regenpijp terug naar boven en dook in zijn bed. Net toen hij lag, ging de deur open. Daar stond zijn vader.
‘Jongen, slaap je al? vroeg hij.
‘Nog niet papa, ’ Papa kwam bij hem staan.
‘Was je bang?’ Het heeft vreselijk geonweerd, daar straks..’
Joris jokte: ‘Onweer? Nee hoor, niks van gemerkt ..’
‘Wat ruikt het hier vreemd,’ zei papa.
‘O,’ zei Joris en hij voelde iets warms en hij wist het: hij had in zijn broek gedaan.