Toen wisten
we nog niet dat onze jongen, onze lieve zoon Joris , iets mankeerde. Iets met de
aspergesziekte of zoiets. Daardoor was zijn motoriek gevuld met
slungelachtigheid zodat het leek of hij geen enkele controle had over zijn lijf
en leden.
Het volgende
gebeurde: het was tijd voor het oudejaarsavonddiner. Onze toch wel deftige familie
zat in het beste laatsteavondmaalkleed aan de tafel. Opa, oma, tante Jo en oom
Hendrik. Freule Josje, die nooit iets zegt, was uitgenodigd, dame van de
liefdadigheid, notaris Swinkels en zijn stijve vrouw mevrouw Van Teenen en natuurlijk Hermannus LeTronc,
de eeuwige, beschonken vrijgezel.
De stemming
was ernstig. Tot hij, de lieve jongen, binnenkwam om ons een gezegend nieuwjaar
te wensen. Hij maakte een vrolijke groetbeweging
met zijn linkerarm, en struikelde een fractie van een seconde daarna met zijn
rechtervoet over zijn linkervoet. Het lange lijf boog naar voren en dreigde te
vallen. Daarom strekte hij de rechterarm uit om de val te breken, echter, die
hand verdween in de schaal met dampende aardappelen. De valbeweging ging verder
en om de schrik van de hete pommes de terres te overleven, trok hij aan het wit
damasten tafelkleed. Bij het schuiven kletterde de soepterrine oorverdovend van
de tafel. Een aantal aardappels rolden in de schoot van tante Jo. ‘Nee!’ riep
onze moeder. De vermicelli droop van het hoofd van oom Hendrik en hij deed
pogingen zich daarvan te bevrijden. Tante Jo jammerde: ‘Hendrik, wat
afschuwelijk, we gaan naar huis, nu meteen!’
Hermannus gniffelde en keek juffrouw Josje aan die probeerde niet te
lachen. De notaris keek zuur, erg zuur.
De rest van
de avond ging voortreffelijk, omdat hij, onze lieve zoon Joris, een aparte plek
in de kamer kreeg, aan een tafeltje bij het raam, waar hij geen enkel kwaad kon
doen. Zo nu en dan dreigde hij op te staan
en keek een ieder strak in zijn richting. Dan ging hij braaf weer
zitten. Aandoenlijk was het moment dat hij zijn vingertje opstak en met een
lief stemmetje vroeg of hij asjeblieft naar de wc mocht.
Het
gezelschap keurde dit goed en at verder van de voortreffelijke gegrilde
kabeljauw.
De jongen
stond op, maakte een dansje waarbij hij een duur schilderij aanraakte dat
driftig heen en weer zwaaide. Nu was hij
bijna bij de tafel. Iedereen hield zijn adem in bij de te verwachten passage.
Maar tante Jo niet, zij was gulzig en genoot verschrikkelijk van de overheerlijke
vis. Zij had niet in de gaten dat een dikke graat mee naar binnen ging. Ze
verslikte zich. Och, arme.
Onze lieve
zoon Joris, zag het gebeuren. Hij zag haar blauw worden en driftig met haar
armen bewegen. Er kwam geen woord meer uit haar keel. Met zijn lange armen
duwde hij haar borst naar voren, tot ze
voorover gebogen zat. Daarna sloeg hij haar met de rechterhand recht tussen de
schouderbladen.
Tante Jo
braakte en op de stinkende vloeistof dreef de visgraat mee naar buiten zoals
het rioolwater in de open zee stroomt.
Zij dankte
onze lieve jongen duizendmaal voor het redden van haar leven en ook de andere
gasten waren zeer opgetogen.
‘Joris verdient
een standbeeld,’ riep oom Hendrik. ‘Verdomd, ik ga dat deze week regelen!’
‘Geen dank
hoor,’ zei Joris en misschien wel vanwege enige verlegenheid, pakte hij zijn
accordeon en speelde muziek die doorgaans in het geheel niet gepast werd
gevonden.
Zuid zuid west van Ameland,
daar ligt een kolkje diep,
daar vangt men schol en schellevis,
maar mooie meisjes niet.
Hoog is de zolder
laag is de vloer,
mooi is het meisje,
maar lelijk is d’r moer!
Hoog hoog ja hoog,
de ballast die is droog,
maar onder op de grond,
is hij zo nat als stront!
Het
gezelschap zong mee uit volle borst. Tante Jo, in een schone jurk van mij, oom
Hendrik, papa en de notaris: allemaal het hoogste lied. En meende ik nu ineens
de heer Swinkels: ‘lelijk is d’r hoer’
te horen zingen, in plaats van: ‘moer. ’ Papa ging op tafel staan en
sloeg de maat. Mevrouw Van Teenen hing met haar kont, per ongeluk, boven de vlam
van een kaars. Iedereen danste en klapte en stampte mee. Oma deed een handstand
en opa riep: ‘What the fuck!’
En toen
sloeg de klok twaalf. Buiten knalde het vuurwerk. Men keek beteuterd naar de
tafel. Het schaamrood op de kaken, vanwege de ongepaste frivoliteiten. Er werd
gekucht.
Joris borg
zijn accordeon op. ‘Ik ga naar bed,’ zuchtte hij.
‘Wilt u
allemaal een glas op het nieuwe jaar?’ vroeg mijn moeder verlegen.
Men stemde
daar mee in. En zo werd er getoast en geproost.
‘Een avond
om nooit te vergeten,’ zei oom Hendrik.
‘Een
bijzonder kind heeft u,’ zei tante Jo.
‘Ik ben verliefd op Joris ,’ flapte freule Josje eruit. Ze
kleurde rood.
Iedereen
keek naar de kleurige sporen die de vuurpijlen in de donkere nacht
maakten, maar was in gedachten bij het ogenblik van de Joris magie. Het was een heerlijke avond om nooit te vergeten. En zonder over te praten,
in stilte van te genieten.
Bonnie Parlevliet, de
moeder van Joris Tussenmeren