zaterdag 25 juli 2020

Het oudejaarsavonddiner dat we nooit meer zullen vergeten



Toen wisten we nog niet dat onze jongen, onze lieve zoon Joris , iets mankeerde. Iets met de aspergesziekte of zoiets. Daardoor was zijn motoriek gevuld met slungelachtigheid zodat het leek of hij geen enkele controle had over zijn lijf en leden.
Het volgende gebeurde: het was tijd voor het oudejaarsavonddiner. Onze toch wel deftige familie zat in het beste laatsteavondmaalkleed aan de tafel. Opa, oma, tante Jo en oom Hendrik. Freule Josje, die nooit iets zegt, was uitgenodigd, dame van de liefdadigheid, notaris Swinkels en zijn  stijve vrouw mevrouw  Van Teenen en natuurlijk Hermannus LeTronc, de eeuwige, beschonken vrijgezel.
De stemming was ernstig. Tot hij, de lieve jongen, binnenkwam om ons een gezegend nieuwjaar  te wensen. Hij maakte een vrolijke groetbeweging met zijn linkerarm, en struikelde een fractie van een seconde daarna met zijn rechtervoet over zijn linkervoet. Het lange lijf boog naar voren en dreigde te vallen. Daarom strekte hij de rechterarm uit om de val te breken, echter, die hand verdween in de schaal met dampende aardappelen. De valbeweging ging verder en om de schrik van de hete pommes de terres te overleven, trok hij aan het wit damasten tafelkleed. Bij het schuiven kletterde de soepterrine oorverdovend van de tafel. Een aantal aardappels rolden in de schoot van tante Jo. ‘Nee!’ riep onze moeder. De vermicelli droop van het hoofd van oom Hendrik en hij deed pogingen zich daarvan te bevrijden. Tante Jo jammerde: ‘Hendrik, wat afschuwelijk, we gaan naar huis, nu meteen!’  Hermannus gniffelde en keek juffrouw Josje aan die probeerde niet te lachen. De notaris keek zuur, erg zuur.     
De rest van de avond ging voortreffelijk, omdat hij, onze lieve zoon Joris, een aparte plek in de kamer kreeg, aan een tafeltje bij het raam, waar hij geen enkel kwaad kon doen. Zo nu en dan dreigde hij op te staan  en keek een ieder strak in zijn richting. Dan ging hij braaf weer zitten. Aandoenlijk was het moment dat hij zijn vingertje opstak en met een lief stemmetje vroeg of hij asjeblieft naar de wc mocht.
Het gezelschap keurde dit goed en at verder van de voortreffelijke gegrilde kabeljauw.
De jongen stond op, maakte een dansje waarbij hij een duur schilderij aanraakte dat driftig heen en weer zwaaide.  Nu was hij bijna bij de tafel. Iedereen hield zijn adem in bij de te verwachten passage. Maar tante Jo niet, zij was gulzig en genoot verschrikkelijk van de overheerlijke vis. Zij had niet in de gaten dat een dikke graat mee naar binnen ging. Ze verslikte zich. Och, arme.
Onze lieve zoon Joris, zag het gebeuren. Hij zag haar blauw worden en driftig met haar armen bewegen. Er kwam geen woord meer uit haar keel. Met zijn lange armen duwde hij  haar borst naar voren, tot ze voorover gebogen zat. Daarna sloeg hij haar met de rechterhand recht tussen de schouderbladen.
Tante Jo braakte en op de stinkende vloeistof dreef de visgraat mee naar buiten zoals het rioolwater in de open zee stroomt. 
Zij dankte onze lieve jongen duizendmaal voor het redden van haar leven en ook de andere gasten waren zeer opgetogen.
‘Joris verdient een standbeeld,’ riep oom Hendrik. ‘Verdomd, ik ga dat deze week regelen!’
‘Geen dank hoor,’ zei Joris en misschien wel vanwege enige verlegenheid, pakte hij zijn accordeon en speelde muziek die doorgaans in het geheel niet gepast werd gevonden.

Zuid zuid west van Ameland,
daar ligt een kolkje diep,
daar vangt men schol en schellevis,
maar mooie meisjes niet.
Hoog is de zolder
laag is de vloer,
mooi is het meisje,
maar lelijk is d’r moer!

Hoog hoog  ja hoog,
de ballast die is droog,
maar onder op de grond,
is hij zo nat als stront!

Het gezelschap zong mee uit volle borst. Tante Jo, in een schone jurk van mij, oom Hendrik, papa en de notaris: allemaal het hoogste lied. En meende ik nu ineens de heer Swinkels: ‘lelijk is d’r hoer’  te horen zingen, in plaats van: ‘moer. ’ Papa ging op tafel staan en sloeg de maat. Mevrouw Van Teenen hing met haar kont, per ongeluk, boven de vlam van een kaars. Iedereen danste en klapte en stampte mee. Oma deed een handstand en opa riep: ‘What the fuck!’
En toen sloeg de klok twaalf. Buiten knalde het vuurwerk. Men keek beteuterd naar de tafel. Het schaamrood op de kaken, vanwege de ongepaste frivoliteiten. Er werd gekucht.
Joris borg zijn accordeon op. ‘Ik ga naar bed,’ zuchtte hij.
‘Wilt u allemaal een glas op het nieuwe jaar?’ vroeg mijn moeder verlegen.
Men stemde daar mee in. En zo werd er getoast en geproost.
‘Een avond om nooit te vergeten,’ zei oom Hendrik.
‘Een bijzonder kind heeft u,’ zei  tante Jo.  
‘Ik ben verliefd op Joris ,’ flapte freule Josje eruit. Ze kleurde rood.
Iedereen keek naar de kleurige sporen die de vuurpijlen in de  donkere       nacht maakten, maar was in gedachten bij het ogenblik van de Joris magie. Het was  een heerlijke avond  om nooit te vergeten. En zonder over te praten, in stilte van te genieten.  

Bonnie Parlevliet, de moeder van Joris Tussenmeren

vrijdag 24 juli 2020

Het feestje met de stofzuiger (1991?)





Ongeveer dertig jaar geleden werd ik door een kennis uitgenodigd op een studentenfeestje. De kennis studeerde niet, maar zijn vriendin wel, iets met geneeskunde. Ze leek me aardig, een beetje tuttig en erg serieus. Ze pasten niet bij elkaar, vond ik. Haar vader had wat centjes en kocht een heel huis voor zijn prinses.
Het feest vond plaats in dit huis, ergens in Amsterdam-Oost. Direct, na binnenkomst, viel me op dat het ballonnenblazen volledig uit de hand was gelopen. De sfeervol ingerichte woning leek op een ballenbak, maar dan met ballonnen. Je moest er doorheen waden als door een rivier. Een rivier met gele, rode, blauwe, groene en gele bollen.
Net toen ik binnenkwam, zei een van de gasten tegen me: ‘Ik zag het meteen toen je binnenkwam.’ Nog steeds een van de meest mysterieuze ontvangstuitspraken die ik  noteerde. Ik wilde nog wel een vraag stellen, maar de dame was al weer weg gezwommen, of verdronken, in de ballonnenzee.
Het feest vorderde in het bekende oeverloze geklets en daarbij vloeide de drank ook voorspoedig.
In de keuken werd een limbodans uitgevoerd, dat is een dans waarbij de dansers onder een stok doorgaan met hun borst, maar hierbij werd een echt open vuur gebruikt alsof we op een tropisch eilandstrand waren. De ene limbodanser, ik denk


een student, klom op een tafel en wierp alle kleding van zich af. Het enige wat hij nog aanhad was een rood, kanten damesslipje. Dat hield me nog een tijdje bezig. Was hij wezen snuffelen in de kledingkast van de gastvrouw of had hij voor de gelegenheid van deze avond een bijpassende onderbroek uitgezocht? Ik ben bang dat het van een van de meisjes was.    
Het feestje ging vrolijk verder. Ik nam een glaasje sap, want ik ben ergens nog altijd bang dronken te worden. Dit naar aanleiding van een traumatische ervaring uit mijn jeugd (hierover een andere keer).
Een andere, lange, dunne student met een hippe bril, rende langs en riep in het voorbijgaan dat hij de stofzuiger uit het raam ging werpen. ‘Ontzettende zin an!’ riep hij. Even dacht ik nog dat een grap moest zijn tot ik een moment later een enorme klap hoorde en de stofzuiger op de stenen zag liggen, in diggelen.
Enigszins verward  door alle onzin verliet ik het fuifje en kwam terug op station Amsterdam Centraal. Ik zag de rode sluitseinen van de laatste trein wegrijden.
‘Was dat de laatste trein?’ vroeg een man met een hangsnor. Hij droeg een beige regenjas en om zijn neus hing de geur van een eenzame avond in de donkerste kneipen van onze hoofdstad. Ik schatte hem een jaar of veertig en hij werd thuis niet meer verwacht, hooguit door een kat.
Ik knikte meewarig.

‘Dat schiet niet op,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik.
‘Rijden er nog bussen?’
‘Nee,’ ik fluisterde bijna.
‘Dat schiet niet op.’
Hij tastte in zijn broekzak en keek in zijn portemonnee. Er zat overduidelijk niks meer in.
‘Kijken of ik nog geld heb voor een taxi.’
Hij rommelde in zijn broekzakken. Ik keek de andere kant uit.
Een paar studenten zakten onderuit op de perronbankjes.
‘Niks,’ zei de man. ‘Dat schiet niet op.’
Hij liep weg in de richting van de roltrappen. Ik zag hem
verdwijnen in de najaarsnacht.    
Het was een koude nacht en het duurde heel lang tot de
eerste ochtendtrein binnengleed. Waarschijnlijk heb ik wel
overwogen terug te wandelen naar de fuif, maar ik huiverde
zo al genoeg in mijn te dunne jas.  

Juli 2020

donderdag 23 juli 2020

Wat als de liefde over is




Je bent weer net zo enthousiast
als toen ik je net kende,
maar het is niet meer als toen
dat gaat niet meer,
sorry, dat kan ik niet meer.

We zitten aan tafel met de koffie
als toen ik je net kende,
nu zie ik je als een goede vriend,
het gaat niet meer,
sorry, wat jij wilt, dat kan ik niet meer.

Ik was blij met je berichtje,
leuk dat je me online gevonden hebt,
leuke foto heb je op je instagram,
je kinderen, de schatten
en Roy is weg, je zegt: het ging niet meer.

Ik weet nog dat je zei,
dat onze liefde altijd zou bestaan,
maar ik voel geen vlinders meer,
uitgefladderd,
ze vliegen niet meer.

Kennelijk ben ik niet meer dezelfde,
misschien geen jongen, geen mijnheer,
vaak teleurgesteld, hoe noem je dat,
ik zoek iets, ik weet niet wat,
sorry, sorry, wij twee, dat gaat niet meer.




woensdag 22 juli 2020

Dordrecht aan het water de moeite waard voor een bezoek



   Heb je genoeg van Amsterdam, Utrecht, Rotterdam? Bezoek dan eens Dordrecht aan het water.
 

dinsdag 21 juli 2020

het mondkapje



Het mondkapje is verplicht in de trein. Dus draag ik die braaf, maar zet hem soms wel even onder de neus, omdat het niet vol te houden is. Het ding is best onaangenaam. De meeste mensen dragen er eentje in de trein. Met tegenzin. De conducteur betrapte me laatst dat ik hem half had afgedaan. 
Sorry hoor. En die stoom op de bril krijg je er gratis bij.

maandag 20 juli 2020

Ik zie de staatssecretaris mevr. C. Broekema op het journaal en ik denk...


Ik zie de staatssecretaris mevr. C. Broekema op het journaal

Je was zo vrij nog
je was zo blij nog
je was zo klein
je was zo tenger
en zo stoer nog
toen nog
toen nog
Je was zo lief nog
je was zo blond nog
met je haren
die verwaaiden in de wind
nog
toen nog
toen nog

Bij dat meertje in het bos
gooide je al je remmen los
je kleren uit
je naakte huid
glom in het licht
van de maan
ik liet een traan
toen je met mij
ook naakt
danste om het vlot
waarop een kaarsje
brandde
mijn god,mijn god

Je was zo gek nog
je was zo driftig nog
je was zo heftig
je was zo wild
en zo ongeremd nog
toen nog
toen nog
Je was zo gek nog
je was zo dom nog
met je ogen
die brutaal konden spetteren
nog
toen nog
toen nog

Bij Egmond aan Zee
dook je in de golven
je zwom weg
en dook onder
de reddingsbrigade
heeft nog een poging gedaan
ik liet een traan madam
toen je niet meer boven kwam
plots stond je naast me op het strand
je vond het een goeie grap
en ik gaf jou een klap
mijn god,mijn god

Je was zo vrij nog
je was zo blij nog
je was zo klein
je was zo tenger
en zo stoer nog
toen nog
toen nog
Je was zo lief nog
je was zo blond nog
met je haren
die verwaaiden in de wind
nog
toen nog
toen nog….


Amsterdam vlak voor corona lockdown 17-2-2020


                                Amsterdam vlak voor corona lockdown, 17-2-2020