Deel 6 Onder de radar: de kuil
Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?
De zon schijnt nog steeds heftig, maar groen boven ons filtert een hoop zonlicht. Açaipalmen, 30 meter hoog en giftige manzanillabomen. Manzanilla de la muerte. Maar langs mijn neus fladderen ook prachtig blauwe morpho’s, vlinders.
De
luchtvochtigheid is rond de 80 procent, zodat we de hele dag doorzweten. In
onze laarzen staat sowieso altijd water vanwege de vele plassen en doorwaadbare
stukken.
We lopen op ongeveer 1500 meter boven de zeespiegel.
Een van mijn beschermheren trapt op een slang. Een jararaca.
Dat is geen goed nieuws. De slang bijt door zijn broek in zijn been. We
proberen het been af te binden. Maar hij wordt vrijwel direct onwel en moet
direct behandeld worden. Mijn andere beschermer zal met hem teruggaan, voor
zover ze dat gaan redden, want die man heeft koorts en slaat vreemde taal uit.
Zijn ogen draaien vreemd in hun kassen. Beide mannen gaan liggen en sterven
binnen een half uur na elkaar. Shit, ik heb niks voor ze kunnen doen. Arme
stakkers. Deze plek op aarde is de hel.
Ik zal alleen verder moeten.
Ik denk na over de man, Armando, waar ik naar toe moet. Hij
is een vertrouweling van koning Vuto, van de Bkabi’s. Hij zal me bij hem
introduceren. Maar is hij wel te vertrouwen? Hoogstwaarschijnlijk eist hij de
kostbare schedel op en snijdt hij me in mootjes. Geen haan die er naar kraait.
Nee, het is beter niet naar deze kerel te gaan. De schedel, de kuko, te
begraven. Maar waar? Aan de linkerkant van het pad, achter een rotsblok, zie ik
een stuk metaal. Het trekt mijn
aandacht. Ik loop er heen. Ik zie nog meer metaal. Grote stukken, blauw en
rood. Dit was een vliegtuig. Ongeveer 15 meter lang. Neergestort en opgegeten
door de onverbiddelijke jungle. Een wrak. Ik loop er voorzichtig om heen. Daar
is de cockpit. Er is nog wat glas in
gebleven. En botten van wat eens een piloot was. Ik ga door de vrachtdeur naar
binnen en tref kisten met rommel. Er
hangt een koffielucht in het toestel. Er kunnen hier schorpioenen zitten en
spinnen. Ik open een van de kisten. Ik adem even niet: tussen het hout liggen
blokken zilver. Er ligt hier voor een vermogen. Maar het is veel te zwaar om
mee te nemen. Echt jammer, maar ik moet nu zo min mogelijk gewicht hebben.
Naast het
vliegtuig ligt een schop. Dat komt goed uit. Ik graaf een gat en stop de
schedel in een kuil onder het staartstuk. Zo kan ik hem altijd weer
terugvinden, hoop ik. Als ik bij Yemara ben, kan ik het haar wel uitleggen. Zo is het veiliger voor mij.
Net als ik wil
weglopen, hoor ik een hoog, schril
geluidje uit het vliegtuig. Ik pak mijn mes en blijf staan. Er komt een klein
aapje tevoorschijn. Bruin, jong waarschijnlijk en met grote zwarte ogen. Hij
gaat op een veilige afstand van me zitten. ‘Yu Yu,’ zingt hij schril. Ik doe
een stap vooruit, wil hem pakken, maar hij vlucht een boom in. Van bovenaf
kijkt hij me aan en zwaait met zijn arm, net of hij iets gebaart.
Hij ziet de Bkabi’s, hij waarschuwt me! Het aapje, ik
noem hem voortaan Yu Yu, verdwijnt in het bos. Is Yu Yu in het vliegtuigje
geweest tijdens de vlucht?