donderdag 14 augustus 2025

Onder de radar, deel 3, 4 en 5: De Stem van mijn hart





Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?

Deel 3, 4 en 5  De stem van mijn hart

Ik ben bij  Manito. Hij heeft een boerderij met wat vee. Hij heeft me op een bed gelegd, dept mijn voorhoofd met een vieze doek en kijkt bezorgd. Ik kijk pijnlijk terug. Ik zie zijn kleine gestalte met het lange, zwarte haar. De vierkante kin, het uitgeholde gebit met scheve tanden. Hij wil dat ik blijf liggen. Hij zegt dat hij een man gaat halen die me kan helpen met alle verwondingen. Dat wil ik niet. Dat kost teveel tijd. Ik heb nog een dag om bij haar te komen. Haar brief is drie maanden geleden bij me gekomen in Bristol. Ik beschouw dat als een wonder. Een brief uit een ongerepte regio, naar de westerse wereld.

 Maar ze schreef me toch. Dat dit de laatste kans zou zijn. ‘Kom nu. Breng  de Kuko naar Armando. Laat Armando met je meegaan. Wacht niet, kom. Ik beloof dat ik stop met leven als je niet komt. Kom in de regentijd.’

 Terwijl Manito thee inschenkt, ben ik in gedachten terug in het oosten van de Amazone.

 Ik ben met een speciale eenheid van de SAS op zoek naar drugstransporten. We zijn een groep op het spoor. We overvallen ze midden in de nacht. Maar een van hen gaat er van door. Ik ben zo stom om erachter te gaan. Ik heb de crimineel gepakt. Geboeid. De crimineel liet het gemakkelijk toe. ‘Je gaat sterven,’ zei hij. ‘In deze jungle begin jij niks tegen de dood.’

Ik luisterde niet. Wilde hem mee nemen naar ons kamp. Maar de rivier die we over moesten, was in een paar uur tijd een kolkende massa geworden. We zaten er naar te kijken. Oversteken was niet meer mogelijk. Ik hield een pistool op hem gericht.

 Toen pas bleek dat het geen man was, maar een vrouw. Ze deed haar hoed en gezichtsbedekking af. Ze was mooi en gevaarlijk. Ze keek me spottend aan. ‘Sin mi morirás,’ zei ze. Haar Spaans kon ik net aan verstaan. ‘Dus doe dat pistool weg en doe wat ik zeg.’  

 Ik had geen andere keuze. Ik weet niet meer hoe het ging, maar of ik pakte haar hand of zij de mijne.  Ze zei: ‘One day you’ll come to me. Then we are juntos.’ De regen kletterde heftig op onze hoofden.

 ‘I will let you know when you can come. Give me an  adress.’

 Ik zei: Bristol, Kensintonroad 100. Can you remember that?’

Ze lachte. ‘We terrorists never write down a word, we just saber.’  En toen kusten we.

‘Toma mi corazón en tus manos,’ zei ze en ze stak haar handen uit.

Ik schaamde me dat ik een adres had vrij gegeven. Dat was heel erg verboden in onze service. Ik was gevallen voor de charmes van een vrouw. Een terrorist met de mooie naam Yemara.

 

‘Manito, ‘ zei ik. ‘Ken jij iemand die met mij mee wil naar het dorp van de Bkabi’s?’

Hij begon erg te zweten. De Bkabi’s, dezelfde mannen die mij achtervolgden, staan niet als lief bekend. ‘Si, seňor,’ zei hij bibberend.

 Twee uur later stonden twee gewapende mannen voor de deur. Ze boden hun diensten aan voor de reis naar Bkabi. Ik vertrouwde ze niet. Maar ik had geen keuze. Ik volgde immers de stem van mijn hart die al jaren  heel hard tegen me schreeuwde. Ik betaalde ze een ruim voorschot. Eerst zouden we naar Armando reizen. Ongeveer zes uren in een zuidelijke richting. Maar eerst verkleden.

Tijdens de laatste maaltijd, met wat brood en wat vis, teken ik op tafel met een potlood. Ik teken de jungle, ik teken Yemara. Manito en zijn vrouw Germa kijken aandachtig. Ik teken de vader van de dame en ik teken de schedel. In de tekening pakt de vader de schedel. Ik wil erbij tekenen dat de vader de schedel wil omdat het het hoofd is van de allereerste Bkabi. Zijn voorouder Tlivio. Pas als hij dat hoofd heeft, wil hij met me praten over zijn dochter. Eerder niet. De schedel wordt liefkozend ‘Kuko’ genoemd. Dat betekent niets verder.

 Ik weet niet uit te leggen dat ik een beroemd museum moest beroven en dat de hele wereld achter me aanzit. Ik ben nergens veilig meer, behalve in Bkabi. Dus ik laat dat maar zitten.

 Ik probeer nog wel duidelijk te maken dat ik achtervolgd word door de Bkabi’s, omdat zij niet weten wie ik ben. Alleen koning Vuto en zijn dochter Yemara, mijn grote liefde, weten wie ik ben.

 De Bkabi’s zijn er wel achter gekomen wie ik ben en wat er in mijn rugzak zit. En ze willen mijn kop eraf hakken. Zouden ze het weten van mij en Yemara dan zouden ze onmiddellijk stoppen. Maar Yemara mag niets zeggen van haar vader, tot hij mij heeft gezien en goedgekeurd.

Tot die tijd ben ik vogelvrij.

 Manito begrijpt het een klein beetje. Hij biedt zich aan mee te gaan, maar zijn vrouw kijkt daar erg ongelukkig bij.

‘Dat hoeft niet,’ probeer ik duidelijk te maken.

Zijn vrouw lijkt even na te denken en gaat naar een donker deel van het kleine huis. Ze komt terug met een mand. In de mand ligt kleding. Ze houdt ze voor me: een rok, een hoed, een omslagdoek. Ik begrijp het: dit wordt mijn nieuwe outfit. Verkleed als oud vrouwtje. Een stok maakt het compleet.

Zijn vrouw doet voor hoe ik moet lopen: krom als een bejaarde. In een mandje liggen bananen, die ik ga verkopen.    

 Ik trek de kleding aan en oefen met lopen.

Van Manito krijg ik een mes dat met een koord om mijn middel wordt gebonden.

 Ik ben klaar voor de reis. De twee bewapende mannen, zonder naam, lopen achter me. Ik zwaai naar Manito en Germa.

 

Geen opmerkingen: