Ik zit beneden.
De kleine man slaapt boven. Een stem klinkt uit de babyfoon. Het ding vangt soms geluiden van buiten. Een stem zegt: 'Wat een blunder van die doelman!'
Een andere stem zegt: 'Ik weet waar het ligt, maar ik ga het niet zeggen, ik heb het begraven in het bos en op een dag graaf ik het op.'
Ik ren naar de foon, maar het ding zwijgt. Jammer.
donderdag 30 april 2015
woensdag 29 april 2015
Een prachtig concert
een verhaal voor de schrijfwedstrijd ter gelegenheid
van het orgelfestival Holland 2015. Thema: het geraamte in de orgelpijp
‘Een prachtig concert,’ de oude man en kuchte. Hij lachte
ontroerd naar de jonge vrouw naast hem. Zij keek bezorgd naar het witte
gezicht, de ogen die waterig waren en de trillende mondhoek. ‘Opa, wat is er
met u?’ Zij kon haar medelijden nauwelijks verbergen. ‘Oscar speelde zo magnifiek, zo helder, een
raadsel is het..’ Zij keek even voor
haar uit. De mensen om hen heen applaudisseerden. Het galmde langs de muren van
de Grote Kerk. ‘Ik ben gestopt met studeren,’ ze nam een adempauze, ‘ik heb zo
hard gewerkt aan die fuga’s , ik kon het even niet meer.’
Opa legde een arm om haar schouder. ’ Een muzikant ben ik niet.
Ik kan orgels repareren, maar ik snap jou wel, je wilt, hoe zeg je dat,
hoogvliegen..’ ‘Ik kom niet van de grond
opa,’ fel was haar toon, ’ik kan het gewoon niet.’ Ze schopte een stoel om en
riep door de kerk: ‘Ik kan het gewoon niet, ik kan orgelspelen, maar geen
Bach!’ De man bleef kalm zitten. ‘Kom,’ zei hij vaderlijk, ‘we gaan naar
buiten, het is hier koud.’
Ze liepen in de zon langs het water, over een dijk, in het
park. Aan de overkant lachten de ramen van statige huizen. ‘Heerlijk,’ zei ze
en ze haakte haar arm in die van hem, ’weet u wat het is?’ Hij wees naar een
bankje. ‘Het is gewoon niet goed om musicus te zijn en te willen imiteren. Ik
ben Elena en niet Johan Sebastiaan, ik moet spelen als Elena de Vries, dat is
het.’
‘Op een wereldberoemd orgel.’
‘Dat wilt u. U wilt dat ik op dat Schnitger orgel ga
spelen, maar voor mij is dat niet zo belangrijk, word ik daar beter van?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Je begrijpt me
vandaag niet.’ ‘Ik begrijp u heel goed, u wilt dat ik net zo beroemd word als
dat Grote orgel.’
‘Wat is daar mis
mee?’
‘Alles! Ik wil gelukkig zijn, desnoods op een huis- tuin-
en keukenorgeltje of een trekzak.’
‘Elena, wat is er met je, kom zitten.’ Hij zag haar blonde krullen weg hippen.
‘Niemand begrijpt me!’ Ze opende haar tas en wierp de
muziekboeken in het water. Geschrokken
leunde hij achterover. Vijf slagen van de kerkklok dreven over de daken van de
stad. Er was iemand naast hem. Een verschrompeld, rood gezicht. ‘Ken ik een
sjekkie van je lenen?
Jij bent toch die orgelbouwer? Ik bouw steigers, was ik
laatst hier in de kerk, ze gingen dat orgel opknappen. Die grootste pijp daar
was iets mee, zei de orgelspeler. Hij hoorde daar altijd een soort geluid
uitkomen dat raar was, net of er zand in zat.’
En de oude man was in gedachten weer terug in zijn atelier
van lang geleden. Ontdaan sprak hij: ‘Het was niet mijn schuld. Ik heb nooit
geweten wie het heeft gedaan. Het was oorlog. De winter was streng. We moesten
de pijpen van het orgel zien te repareren. Dat was de situatie. Honderden
pijpen hadden we. Met zijn twee. Ik en Charles. Je kent Charles. Dronk veels te
veel. En ik was jong. En terwijl we bezig waren kwam er elke maandagavond een
Duitse officier. Hij wilde die pijpen hebben. Ik zei hem dat hij niets had aan die
pijpen, daar maak je geen geweren van. Spul uit de 17e eeuw. Toch
bleef hij maar terugkomen. En ik bleef herhalen: heb du nichts an. Charles ging
steeds meer drinken. En toen die maandagavond, oktober ’44. Ik was boven. De
Duitser stond binnen. Ik durfde niet zo goed te bewegen. Hij was gewapend, had
een pistool in zijn hand. Zijn laarzen ritselden. Een doffe plof. Hij viel.
Uren durfde ik niet te bewegen. Toen zag ik dat hij op de grond lag met de
armen wijd gespreid. Dood. Als zijn vrienden dit zouden ontdekken dan gingen we
eraan. Hoewel het al laat was belde ik de
beheerder van het orgel dat de pijpen klaar waren. Dat was niet waar,
maar dit was nood. Ik nam de grootste ijzerzaag van het atelier en sneed het
lichaam van de Duitser in stukken. Het verbaasde me dat ik er geen enkele
moeite mee had. Het karwei duurde de hele nacht. Ik stopte de armen, de benen
en de romp in de grootste orgelpijp. De kop deed ik als laatste erin. Ik wilde
niet dat de tronie door de luchtspleet te zien zou zijn. Tegen de ochtend kwam
de beheerder. Snel verdwenen de pijpen op een kar. Een kwartier later stormde
de Gestapo binnen. Charles en ik gevangen. Ze zochten het hele pand door.
Vonden niets, behalve een bloedvlek op de vloer. Charles wees op zijn hoofd,
waar een grote bult zat. ‘Van mij,’ zei hij zielig. Ze lieten ons gaan en
snelden weg. En ik heb mijn hele leven spijt gehad van het wegwerken van die
mof. Ik had hem netjes moeten begraven.’
‘Spijt, ’ zei de man naast hem,’ geef me nou dat sjekkie.
Ik heb ook wel eens iemand vermoord. Wil je weten hoe?’
De oude man hijgde. ‘Ik heb niemand..’ ‘Met mijn blote handen,’ hij liet kolenschoppen zien en grijnsde. ‘Op de
steiger. Die chef deed het met mijn vrouwtje, ik heb hem gewurgd. En weet je,
ik had mijn steigertje ook in de Grote Kerk. Bij het orgel. Een van die gasten
tilde de grootste pijp eruit en toen rolde er een geraamte uit, naar benejen.
Geinig niet? Maar: het waren geen botjes van een Duitser, maar van een
hond, een Duitse herder,’ hij sloeg hard
op zijn knie van het lachen. De oude man stond op en zei: ‘U bent het, u bent
die Duitser. Ik heb u neergeslagen met een steeksleutel. Ook uw hond heb ik
vermoord en opgegeten. U mag me arresteren.’
‘Opa, opa!’ riep zijn kleindochter.
‘Wat doet u?’ Hij sprak tegen een zangvogeltje.
Hij knipperde met zijn ogen, streek over zijn hart en zei: ‘Ze geeft een
prachtig concert, magnifiek, zo helder, een raadsel is het.’
zaterdag 11 april 2015
Aan het woord in Boekhandel Feijn in Alkmaar, zondag 19 april 16 uur. Ik draag voor uit eigen werk.
Zondag 19 april draag ik voor uit eigen werk in Boekhandel Feijn in Alkmaar, vanaf 16 uur. Dit in het kader van het festival: Aan het Woord. Twaalf voordrachtskunstenaars .De bedoeling is 5 minuten voor te lezen en het publiek bepaalt dan welke van de 12 nog een keer, na de pauze, terug mogen komen. Dus hoe meer achterban een schrijver meeneemt hoe groter de kans dat hij nog eens wat laat horen.http://www.poetryslam.nl/agenda/view/689/
Hieronder lees je meer hoe dit in elkaar steekt. Informatie is ook te vinden op de pagina van het filmhuisAlkmaar , de bibliotheek en boekhandel Feijn.
Hieronder lees je meer hoe dit in elkaar steekt. Informatie is ook te vinden op de pagina van het filmhuisAlkmaar , de bibliotheek en boekhandel Feijn.
zaterdag 4 april 2015
De Plant: oefening in het schrijven van een modern sprookje, 5 jaar geleden
‘Die Droogieter, dat was een boef. Maar je zou het niet
zeggen als je hem zag. Keurige heer. Net gekleed, geplooide broek, marineblauw
jasje op een effen overhemd. Welbespraakt, voorkomend. Hij kwam binnen in mijn
hotel Keizersgracht met naast zich
een dametje.
Ken je hotel Keizersgracht? Ja, ik heb een hotel. Overgenomen van mijn vader, die is overleden. Het hotel ligt een eindje hiervandaan, vlak bij het Zwarte Bos, dat ken je wel. Nou, bien, ik had een toestand met die Droogieter en dat vreemde dametje. Monica, heette ze, Monica Soleil. Ze droeg een mantelpakje en een hoedje met daarboven op een veer van een uil. Ik schoot ervan in de lach.
En ze komt binnen en ze zegt: ‘Wat heb u een leuke rok aan en wat een leuke rooie bloese en wat een hippe rooie schoenen. Waar heb u die gekocht?’ Ze had een piepstem als een pasgeboren katje, daar moest ik zo vreselijk om lachen. En ze zegt ineens: ‘Stop, ik hoor een stem!’ Ik zeg: ‘Ik hoor ook wel eens een stem en die zegt dat ik de loterij heb gewonnen.’ ‘Ik hoor de stem die zegt dat ik hier moet gaan liggen.’ En ze ging liggen, ze was net twee minuten binnen, zoiets verzin je niet. En toen zei Droogieter: ‘Monica, jij stelt je aan, ga onmiddellijk staan, vervelend mens.’ Ik dacht: ik heb wel rare gasten gehad, maar dit slaat alles. Het werd nog gekker want Droogieter zei: ‘Mejuffrouw, ik kom hier afscheid nemen van het leven, hier in dit afgelegen gebied wil ik mijn einde vinden. Ik wil een kamer voor twee maanden, mejuffrouw, is de baas er ook?’ ‘Ik ben de baas,’ zei ik. Hij keek me aan en lachte voorzichtig. Hij knikte en nam de kamersleutel. Zij stapten tegelijk op de deur af, struikelden over elkaar en hun koffers en het was een kluwen benen, armen en woordengekletter.
Ken je hotel Keizersgracht? Ja, ik heb een hotel. Overgenomen van mijn vader, die is overleden. Het hotel ligt een eindje hiervandaan, vlak bij het Zwarte Bos, dat ken je wel. Nou, bien, ik had een toestand met die Droogieter en dat vreemde dametje. Monica, heette ze, Monica Soleil. Ze droeg een mantelpakje en een hoedje met daarboven op een veer van een uil. Ik schoot ervan in de lach.
En ze komt binnen en ze zegt: ‘Wat heb u een leuke rok aan en wat een leuke rooie bloese en wat een hippe rooie schoenen. Waar heb u die gekocht?’ Ze had een piepstem als een pasgeboren katje, daar moest ik zo vreselijk om lachen. En ze zegt ineens: ‘Stop, ik hoor een stem!’ Ik zeg: ‘Ik hoor ook wel eens een stem en die zegt dat ik de loterij heb gewonnen.’ ‘Ik hoor de stem die zegt dat ik hier moet gaan liggen.’ En ze ging liggen, ze was net twee minuten binnen, zoiets verzin je niet. En toen zei Droogieter: ‘Monica, jij stelt je aan, ga onmiddellijk staan, vervelend mens.’ Ik dacht: ik heb wel rare gasten gehad, maar dit slaat alles. Het werd nog gekker want Droogieter zei: ‘Mejuffrouw, ik kom hier afscheid nemen van het leven, hier in dit afgelegen gebied wil ik mijn einde vinden. Ik wil een kamer voor twee maanden, mejuffrouw, is de baas er ook?’ ‘Ik ben de baas,’ zei ik. Hij keek me aan en lachte voorzichtig. Hij knikte en nam de kamersleutel. Zij stapten tegelijk op de deur af, struikelden over elkaar en hun koffers en het was een kluwen benen, armen en woordengekletter.
De eerste tijd maakte ik me geen zorgen. Ze gedroegen zich min of meer als normale gasten. Wel ging Monica nog een aantal malen voor de hotelkamer van andere gasten liggen, omdat de stem dat zei, en stak Droogieter een verhaal af over zijn gruwelijke einde. Dat deed hij een paar keer in de eetkamer en dat nam ik hem niet in dank af. Ik sprak hem daarover aan en zei: ‘Luister mijnheer, je mag misschien doodvallen en creperen in mijn hotel en dan ik wil ik je best oprapen en begraven in de tuin, maar je gaat het niet vertellen aan mijn klanten.’ Hij keek me aan met dat snorretje op dat witte gezichtje en zei toen iets van: ‘Mevrouw, sterven doen we eens allemaal en ziet u het als een eer dat ik uw hotel heb verkozen tot hospice.’ ‘Mijn bedrijf is geen sterfhuis,’ galmde ik terug en zo gingen we verontwaardigd uit elkaar, maar het moet gezegd, ik heb hem daarna er niet meer over gehoord.
Ik ging gewoon door met mijn werk en met het schillen van de appels, want een van de geheimen van dit hotel is de superieure appeltaart, een oud familierecept. Ik schil de appels met een machientje, ook weer van een voorvader, en daarom word ik het appelmeisje genoemd. Nee, het is een geheim, je krijgt het recept niet. Ik schil die appels laat in de avond, als ik klaar ben, kan ik daar goed op slapen. Maar ik lag al in bed, de wolven huilden in het bos, toen ik gestommel van beneden hoorde. Ik pakte papa’s Winchester, een dubbelloops exemplaar dat naast mijn bed staat. Met twee tellen was ik beneden.
Het hotel heeft twee verdiepingen, met mooie eikenhouten trappen en rode vloerkleden, echt mooi, kom eens langs. Ik slaap op de zolder. Goed, de buitendeur stond open. Een spoor van zand leidde naar de deur van het excentrieke stel. Ik klopte op de deur. Monica Soleil deed open. Haar haar zat door elkaar, ze zag er niet uit. Grote vissenogen, wat een lelijke vrouw. Is alles goed? Ik klonk niet oprecht. ‘Wellicht,’ zei ze. Ook al zo’n typisch antwoord. Wie zegt er nou ‘wellicht?’ Op de trap ontdekte ik bloedsporen. Was de dokter toch bezig heen te gaan? Ik hoorde niets meer en had er vrede mee. Ik klom naar de zolder. Legde de Win naast me op bed en probeerde te gaan slapen.
De weken na het voorval vertoonden Droogieter en zijn Monica zich niet meer. Ze bleven op hun kamer en ik zette het eten voor de deur. Het werd helemaal opgegeten, dus ik concludeerde dat de dokter nog leefde.
Maar het werd nog gekker. De zomer was al over de helft en ik liep met een mandje onder mijn arm door het bos om appeltjes te plukken. Ik zing daar altijd liedjes bij van Queen. Het is heerlijk in de open lucht de Bohemian Rapsody te kwelen. Easy come, easy go...Ik strekte mijn arm naar een prachtig rood exemplaar toen daar tussen twee bomen een man naar mijn stond te kijken. Ik pakte direct het padvindersmes van mijn grootvader, waarop drie kruisjes stonden, en omklemde het.
“Goedmorgen,’ zei de man. Hij had een hazenlip, een oog, een bochel en een houten poot. Mijn god, wat een vreselijk exemplaar. ‘Goedmorgen, schrik u nie, ik wil u geen kwaa doen.’ Hij sliste ook nog.
‘Wat wil je van me?’ Ik zette mijn tanden op elkaar en
klonk als een ratelslang met hoofdpijn. Ik schrok nog meer toen ik zijn gele
puntschoenen zag, hij zou toch geen makelaar zijn, mijn god, het toppunt.
‘U kun me help,’ hij lachte vals, ‘die man bij u in het
hotel, Droogieter, hij heef mijn bestool.’
‘Ik ga weg,’ ik stapte achteruit,’ en ik wil u niet meer
zien hier, dit is mijn plek. Ik was nu al ver genoeg van hem verwijderd.
‘Ik gee u vijfhonderd duizend, u verdien als u doe wat ik u
vraa..’
Ik was al weer in het hotel. Had weer hartkloppingen. En de
opmerking over die vijfhonderdduizend hoorde ik telkens weer. Ik zou het hotel
kunnen verkopen –veel zou ik er niet voor krijgen- en zou voor dat geld een
ander hotel kunnen kopen in de stad. Wat zou het heerlijk zijn weer in een stad
te kunnen wonen. Goed, daarmee zou een einde komen aan vijfhonderd jaar
hotelieren in het Zwarte Bos, maar mijn vadertje zou er mee kunnen leven. Zijn
enige, lieve kleine meid gunde hij alles. En wat is een hotel? Een firma die
geld moet verdienen.
Ochtend in het bos, je kon de herfst al ruiken. Ik klopte aan bij het nog enig bewoonde huisje van het vroegere gouddelversdorp. Verzakte vensters, nergens verf. Een tandeloos besje doet open. Nekrita heet zij. Ik bood wat paddenstoelen aan. Zij kocht er drie. Huh, wat rook ze verschrikkelijk uit haar zwarte bos. Naast het huis zag ik een herenfiets staan. Vast van die gebochelde. Hoewel, fietsen met een houten poot, ik weet niet of dat gaat. Ik boog me voorover naar de stinkende put. ‘Logeert er een man met een oog, een bochel en een houten poot bij jou?’ Schichtig smakte ze de deur dicht. Ik wist enough, weet je.
Twee dagen later. Actie. Het werd slecht weer. De paden in het bos werden modderstromen, wat een zootje. De takken zwiepten wild in de wind, maar ik was onderweg naar de vijfhonderdduizend. – wil je het allemaal nog weten, als ik je niet verveel, doe mij dan maar een colaatje.
Waar was ik? Ja, ik kwam doorweekt en met laarzen vol prut aan bij het wrakkige huisje. De bliksem sloeg naast me, eerlijk waar. En onder een luizig afdak stond hij, de man uit het zwarte bos, die zei dat Droogieter, een stervende zwaan, van hem gestolen zou hebben. Wat een leugenaar. ‘Ga naa kamer van dokter,’ zei de creep,‘ en neem plant die op de tafel staa. Bren die plant bij mie. Praa hier met nieman over. Ga snel. ‘
Toen ik terugkwam trof ik in de hal een jankende Monica. ‘Wat doe jij hier?’ brieste ik zo ongevoelig mogelijk. ‘De dokter gaat sterven. Hij zei het me. Hij staat nu op zijn kop in bed en dat is het teken.’ Sinds wanneer gaan de stervenden op hun kop in bed staan, dacht ik. Of is de ratio geweken, een delier, of een dementieve aanval.
We gingen naar boven. Monica sjokte naast me. ‘De dokter
zocht een plant in het Zwarte bos, een nieuw medicijn tegen zijn ziekte, zijn
laatste hoop. En toen vond ik die plant. Wat waren we blij. Ik heb de bladeren
zo bewerkt zoals hij zei, maar kennelijk nog niet goed genoeg. Nomme de patat,
wat een drame..’ Ze schudde met haar hoofd en ik was bang dat het van dat kippenekje
af zou glijden en de trappen af ging rollen.
We renden de kamer van de dokter binnen. De kamer lag vol met kleren en papieren. Asbakken ook nog, terwijl in mijn hotel niet gerookt mag worden. Monica wees op de dokter die op zijn kop stond, precies zoals zij had gezegd. En daar, naast het bed, op een tafeltje stond de levensreddende plant. Zo’n plant zie je ook wel eens in de supermarkt, helemaal niks bijzonders. Of toch? Ik zou het ding mee kunnen nemen en de dokter zijn laatste kans ontnemen. Nou en? Het verhaal kon niet waar zijn, nou ja, dat weet je niet, zei een ander stemmetje tegen me. Dat van mijn overleden moeder. Je weet niet meisje. En toen hoorde ik de stem van mijn vader tegen mijn moeder zeggen dat ze zich er niet mee moest bemoeien en dat die dokter toch wel dood zou gaan en dat het verhaal van dat plantje onzin was. En toen kregen die stemmen ruzie, niet normaal.
‘Ik ga dood,’ een zucht. ‘Nee!’ Monica sloeg haar handen voor haar gezicht. ‘Jij hebt toch je plant, hier vreet dan eens, waarom eet je niet?’ Ik keek van Monica naar de plant naar de dokter. Het werd me teveel. Zij rukte een blad van de steel en hield dit bij zijn mond. Hij opende als een hert en kauwde. Dit was mijn moment om de plant mee te nemen. De plant die me onafhankelijk zou maken. Een rot plantje, en dat zou hem beter moeten maken?
Maar stel dat het wel zo was, dan zou het mijn schuld
kunnen zijn en dan zou die achterlijke Monica me kunnen aanklagen of zoiets.
Nee, het was beter de plant even te laten staan. Als hij dan toch gestorven
was, dan zou ik alsnog kunnen cashen. Of misschien kon ik wel een stekkie ervan
kweken..nog mooier!
En weg was ik weer. Schillen. Ondertussen steeds bozer worden op de man uit het bos. Een plant stelen van een stervende oude man die daarop zijn laatste hoop gevestigd had. Mijn geweten begon op te spelen. Met een kwartier stond ik voor het instortgevaarhuisje en smeet een steen naar binnen.
‘Wa doe jij nou?’ riep Quasimodo. ‘Jij haalt je plant zelf, oplichter! Schoft!’ En met de woede kwam ook de wanhoop dat ik behalve zijn ruiten ook mijn eigen ruiten aan het ingooien was. Maar hij gaf het niet zomaar op. Hij rende naar me toe en keek me doordringend aan. Ik werd verliefd op dat ene hazelnootbruine oog en ik vergat de bochel en de houten poot. Liefde maakt blind. Ik besloot de schurk te gehoorzamen als een echt gangsterliefje.
Ik klom in bed, deed mijn avondgebed en hoorde een gil. Monica! Twee seconden later was ik bij haar en zag het raam open staan. De dokter en de plant waren weg. Het gordijn wapperde en het regende bakken uit de lucht. Ik schoot een regenjas aan en in mijn flanellen pyjama rende ik naar buiten. Bij de Duivelsberg zag ik een donkere gedaante wegschieten. De dokter. Hij klom omhoog en iedereen weet, jij ook, hoe gevaarlijk die berg is in dit weer. Door erosie van het goud zoeken is de berg kaal en glibberig geworden. Een misstap en je valt en..
‘Stop!’ riep ik. De dokter luisterde niet. Een wolk schoof ook nog eens voor de maan. En hij viel en hij viel de eeuwigheid in. De arme stakker.
Het werd lichter en ik beklom de berg om hem te zoeken.
In plaats van het slachtoffer kwam ik halverwege de gebochelde van de Notre Dame tegen. ‘Ook een lekker wandelingetje maken? ‘ sarcastisch was ik nooit, maar ik kon het wel zijn. Er was geen draad meer droog aan zijn lijf.
‘De plant is weg,’ zei de man somber.
‘Dus een mensenleven kan jou niet schelen?’ riep ik en
haastte me naar beneden.
‘De plant had miljoenen mensen kunnen redden.’
‘Onzin, bij de Albert Heijn heb je een betere, maar die zal
je niet redden.’
Monica stond achter me en ging liggen in de modderstroom.
‘De dokter was niet ongeneeslijk ziek, mevrouw,’ hijgde Quasimodo. ‘Ik zal me voorstellen, ik ben Oek Muis, ik ben onderzoeker. Ik heb die zeldzame
plant ontdekt, we hadden daarmee een geweldig nieuw medicijn kunnen maken. Hij
heeft het van me gestolen.’
Ik was helemaal klaar met dit verhaal en nam de hand van
Monica. Ik trok haar hardhandig mee.
Samen ruimden we de spullen van de dokter op. Zijn papieren, zijn kleren deden we in een zak. Ik wilde voortdurend vragen of hij echt ziek was. Ik deed dat niet. Plotseling bleef Monica strak staan, als een pilaar. Haar ogen werden heel groot. Knikkers. Vuur kwam eruit. ‘Mijn bakkerij uit!’ knalde ze.
‘Pardon?’
‘Nu eruit! Wel brood kopen op de pof, maar nooit betalen, niet? Hufter! Ik maak je koud.” Ze botste tegen me aan en we vielen achterover op de beddenspiraal. Het piepte akelig toen zij mij probeerde te wurgen. We vochten als straatkatten en rolden van het bed over de houten vloer. Monica liet los.
De aanval was voorbij. ’Sorry,’ prevelde ze. ‘Beetje moeite soms met psychotische agressieregulatie, ben ik ook voor behandeld.’ Ik hijgde nog als een pakpaard, maar desondanks ontwaarde ik onder het bed de plant waar het allemaal mee begonnen was.
Ik besloot hem direct terug te brengen naar zijn eenogige eigenaar. Ik klopte aan bij het besje in het donkere bos. Ze deed open en lachte haar giechel breed. 'Is die rare mijnheer er nog?'vroeg ik. Ze wenkte.
De man keek. Ik stak mijn arm met de plant uit. Hij wachtte en pakte een koffer. ‘Die is voor jou,’ zei hij. ‘Het geld,’ het klonk als een samenzwering.
En nu zit ik hier lekker in een barretje in de stad. Ik ben happy hier. Hotel Keizersgracht verkocht, ik ben a rich woman.
'Ober. Mag ik even afrekenen? Hee, laat het wisselgeld maar zitten. Vriend, ik zie aan je gezicht dat je wil weten wat er in de koffer zat. Ja, vijfhonderdduizend, dat klopt. Vijfhonderdduizend vruchtensnoepjes, zo’n hartje, met daarop:
' slim' .'
zondag 29 maart 2015
Verslag van het toneelstuk Wie doet ons wat van Sayonara 28 maart 2015
Een
goed gevulde zaal ziet zaterdagavond het stuk Wie doet ons wat van
toneelgroep Sayonara in cultureel centrum de Rietschoot te Koedijk. De
toneelvereniging viert zijn 25e verjaardag met een even humoristisch
als ingenieus karakter. In het eerste bedrijf zien wij toneelvereniging de Twee
Scharen. De spelers
missen
noodgedwongen hun regisseur die in de file staat. Zo zijn er een diva die
vreest voor haar positie, treffend en vloeiend neergezet door Simone Schmit, en
een jongere, Andre Woons, die een PTT monteur moet spelen maar dodelijk
ongerust is over de zoenscènes. Deze jonge acteur lijkt al heel lang op het
toneel te staan, zo gemakkelijk komt het over. Het loopt natuurlijk allemaal
flink mis met toneelclub de Twee Scharen en wij als publiek moeten gissen wat
er nu precies op de planken gebeurt, want dat zien we niet. Nog niet. Pas in
het tweede bedrijf zien we wat er allemaal aan de voorkant misgaat. Een knappe
prestatie van auteur en regisseur Edwin Woons, want er moet wel gelijkloop
zijn. Mooiste hierin is het moment waarop het toneel van de Twee Scharen langdurig
leegblijft. Briljante vondst. Wij voelen hoe genant en knullig dit moet zijn. Hilarische
hoogtepunten zijn er ook als de jonge monteur onder de pastorale rokken duikt
van de uitbundig spelende Christiaan Woons. De acteurs van Sayonara gaan goed
om met het ingewikkelde script en hun spel is verzorgd en nergens te dik
aangezet. Een geslaagde avond dus met bijzonder veel humor. Toen wij
terugkwamen na de pauze lag er een boekje van toneelvereniging de Twee Scharen
op onze stoel. Dat was heel verrassend en leuk. Grappig detail: de Twee Scharen
speelt: wie doet me wat en Sayonara
speelt: wie doet ons wat. Ja, wie
doet hun wat? Niemand denk ik, als je zo goed speelt.
Sjoerd
van Berkel
Emke
van Berkel
28
maart 2015
dinsdag 10 maart 2015
Er zit een koe in de brievenbus
Er zit een koe in de brievenbus. We willen graag weten hoe
zij erin gekomen is. Maar hoe krijgen we de koe eruit? Ze is in zijn geheel
verdwenen in de bus. Een echt wonder is het. Moeten we aan haar staart trekken?
Ze zegt dat het ook niet haar schuld is, maar dat ze er plotseling in zat. Ze
stond in de wei en het volgende moment zat ze hoepla in de bus naast het wijkkrantje en een aanmaning van een
deurwaarder. Ze loeit aan een stuk door en ze moet dringend gemolken worden. De
buren staan nu voor de deur te kijken naar het dier. Zij praten smalend over
een lekker biefstukkie, maar daar willen wij niets van horen, wij willen de koe
levend uit de bus halen. Nu zult u zeggen dat het toch een kwestie is van de
bus openmaken met een sleutel of een snijbrander, maar wij hebben dat
geprobeerd en de koe zit met haar hals vast in de klep. Een ernstig probleem
inderdaad. Iemand stelde voor haar in te smeren met Hollandse roomboter en haar
dan eruit te sjorren.
Ik denk zelf nu: als ze erin gekomen is, dan moet ze er ook
uitgetoverd kunnen worden. Bij deze dan ook een oproep aan diegene die dit
heeft gedaan om het ook weer ongedaan te maken.
Ze heeft namelijk ook wat koeienvlaaien gemaakt op de post en de krant
van vandaag. En we hebben bezoek gehad van een paar stoere stieren, dus we
durven ook niet meer naar buiten.
vriendelijke groet,
familie van Berkel
Abonneren op:
Posts (Atom)