zondag 5 april 2009

Mevrouw Bulthof




Een kameel wordt wel het schip van de woestijn genoemd. Het is een dier dat het niet erg vindt door de woestijn te sjokken. De woestijn, een groot, kaal landschap, zonder water. De kameel vindt dat niet erg.
Maar even over mevrouw Bulthof. Ze heeft drie kamelen, die heel groot zijn en twee bulten hebben. ze heten Jan, Jannus en Jannie. Ze vervoeren reizigers langs de piramides in Egypte. Egypte is een land, heel ver weg, waar midden in de woestijn, grote piramides staan. Piramides zijn hoge, stenen gebouwen, die schuin naar boven toe lopen in een punt. In zulke gebouwen liggen de farao’s begraven. De farao’s waren de vroegere koningen van Egypte. En als de farao begraven werd, kreeg hij sieraden mee.
Die werden in zijn kist gelegd, zodat hij bij aankomst in de hemel ze bij zich zou hebben.
Op een dag was er een boef die die juwelen wilde stelen. Hij vroeg aan mevrouw Bulthof
of hij een ritje mocht maken. Hij klom op Jannie en ze liepen een stukje. Ze kwamen
bij de piramide. Mevrouw Bulthof begon te vertellen over de farao’s en hoe oud de
piramide was. Maar de boef had helemaal geen zin daar naar te luisteren.
Hij liet zich van de kameel zakken en rende door het zand. Hij kwam bij de piramide aan en liep naar een deurtje. Met een breekijzer brak hij de deur open en ging naar binnen. Het was daar aardedonker. Zijn zaklamp was zijn redding. Het liet het licht over de muren glijden. In een hoekje zag hij een graftombe staan. Van die stomme farao natuurlijk, dacht hij. Hij opende het deksel en zag een lichaam, helemaal in doeken gewikkeld. Hoe noemde mevrouw Bulthof dat ook alweer? Een mummie of zoiets. Op de borst van de mummie lagen wel hele kostbare juwelen, heerlijk! De boef begon te watertanden. Hij greep de sieraden vast en propte ze in een zak. Snel nu naar de uitgang. Hij rende naar de deur en klom naar buiten. Het was inmiddels nacht en hartstikke koud. Want zo is het in de woestijn. ’s Nachts koelt het heel erg af. Daar stond hij dan alleen in het zand, in het donker.
Een slang gleed op hem af: ‘Wat een lekker hapje ben jij!’ siste hij.
De boef zei: ‘Ga weg! Of ik maak slangensoep van je!”
De slang lachte. “Ha, ha, ik ga je opeten! Nu!’
Hij sperde zijn bek open en kwam omhoog. De boef verdween half in de muil. Alleen zijn voeten staken er nog uit. ‘Help!’ riep hij.
Toen kwam mevrouw Bulthof aangesneld. Ze trok hard aan de voeten. De slang moest
loslaten. De boef klapte in de woestijn en liet de sieraden los. Maar toch stond hij snel op en wilde er vandoor gaan. “Er achteraan, Jan, Jannus en Jannie! Pak hem!’ riep ze. De kamelen zetten de achtervolging in. Na enige tijd hadden ze de boef te pakken. Jan trapte hem met zijn achterpoten en de boef vloog door de lucht.
Jannus ving hem op. de boef hing half over de kameel. Mevrouw Bulthof pakte de sieraden en bracht ze terug naar de mummie. Toen ze terugkwam zei ze tegen de boef:
‘Nu je de mummie hebt gestoord, kan de geest van de farao je lastig gaan vallen. De farao is erg boos over de diefstal, ik heb hem net gesproken.’
‘Laat me niet lachen!’ schreeuwde de boef. ‘Geesten bestaan niet!’
Maar ja, toen veranderde hij spontaan in een kameel. Met echte bulten. En zo liepen
voortaan Jan, Jannie , Jannus en de boef achter mevrouw Bulthof aan, door de hete
woestijn.

Geen opmerkingen: