vrijdag 21 december 2018

Frankrijk, 1975 (I)



Twee meiden in de klas bespraken waar ze naar toe zouden gaan met vakantie. Thailand leek ze wel leuk, of Gambia. Mijn gedachten dwaalden even af, toen ik dit hoorde, naar eigen jeugd en vakantie. De eerste vakanties speelden zich af in Drenthe, in een  geleende bungalowtent die niet waterdicht bleek. En het water stond altijd hoog als wij met vakantie gingen. Mijn vader, zo blijft dat beeld  me altijd bij , stond met een regenjas een schuttersput rond het luchtige verblijf te graven, terwijl  mijn moeder vanachter het plastic raam naar hem zwaaide.  Hij deed dit overigens met een schep uit zijn militaire diensttijd: een schep die je om kon  klappen. Mijn ma droeg drie wollen truien over elkaar. De was werd weggebracht naar mijn schoonmoeder, die in de noordoostpolder woonde. Mijn vader ging daar altijd vissen, dat weet ik nog wel. Maar op een dag in de winter van 1975 sprak hij de onvergetelijke woorden: ‘Drenthe, ik doe het niet meer. We gaan naar eh..Frankrijk.’  En zo geschiedde. Mijn ouders waren weleens in Parijs geweest, maar het provinciale Frankrijk van die dagen kenden ze nog niet. We zouden spoedig leren over die provincie. Voor de Fransen waren wij de ketters van het noorden met hun stroblonde haren en voor ons waren de Fransen niet meer dan naar knoflook walmende bosjesmannen. Goedgemutst stapten wij, mijn ouders, mijn zus en ik in onze groene  Renault 4, inderdaad: de geniale tegenhanger van de Adolf Volkswagen auto- voor- iedereen, een Franse auto.  Wij reden achter hun vrienden aan: zij reden in een kanariegele Ford. Het Frans van mijn ouders en hun vrienden beperkte zich in die tijd tot een paar schoolboekwoorden van de zo geprezen mulo, de voorloper van de mavo. Volgepropt met koffiefilters, pindakaas, pakken hagelslag en een barbecue reden we weg. Overigens, zo zou later blijken, had mijn vader nog nooit een barbecue gebruikt, maar hij was gek op vuur, dus dit was een leuke noviteit.   

Geen opmerkingen: