Ik kom niet vaak op het eiland Terschelling. Het is er
prachtig. Mijn ouders komen er elk jaar. Ze nemen dan een pot met veenbessen
mee. Want er zijn twee zaken waar de paar duizend eilanders hun geld mee
verdienen: cranberries en toeristen. Eigenlijk zijn die bessen niet te eten,
maar als je ze door je eten doet, valt het wel mee. En toeristen zijn soms ook
wel te verdragen. Toen ik op een dag zelf als toerist over het eiland fietste,
zag ik een kleine, enigszins gezette man voor een oud huisje staan. En de
gelijkenis met mijn lang overleden opa was treffend. Dezelfde kleine ogen.
Kleine handen en voeten. Ik keek hem aan en hij mij. Hij zei: ‘Ben jij
familie?’ Ik zei: ‘Ja, dit is het huis
van mijn opa.’ Hij liet me het huisje
zien. Het was erg klein en oud. Dit was het huis van mijn voorvaderen. In de
gang stond een scheepskist. De rondleider was familie van mijn grootvader. De
kist was zijn kist, hij had ook gevaren. In de tuin stond een stenen
gebouwtje, om het brood te bakken. Het
huis stond op Kinnum, dat is een dorpje in het midden van het eiland. Het
verleden werd heel tastbaar door deze spontane tour. Ik zag mijn grootvader en
zijn broers op hun klompen over het erf stampen. Ze voeren de kippen en de
geit, ze spelen ondanks hun grote armoede.
Een aantal jongens weten dat ze gaan varen, want gevaren moet er worden,
zelfs als er oorlog mocht komen. In weer en wind, gevaren moet er worden. De
dominee houdt toezicht zodat de jongens naar de zeevaartschool gaan. Het
verdiende geld gaat terug naar de familie.
Toeristen kwamen er nog niet op het eiland. De buitenwereld
was heel ver weg. Zoals veel mensen in
het Nederland van vroeger, kwamen de eilanders hun dorp niet uit. Behalve als
ze gingen varen. Vreemd genoeg werd het leven niet als vervelend ervaren.
Tenminste, er zijn geen getuigenissen van depressiviteit of zelfmoord. Er werd
zo nu en dan ook flink gefeest, gedanst en gezongen. En gezoend, mijn
grootvader was tot over zijn oren verliefd en de gevolgen daarvan wist hij nog
niet toen hij die zomeravond met haar over de dijk slenterde. ‘Blijf je altijd
bij me?’ fluisterde ze, daar bij dat hek. ‘Ja,’ zei hij rustig als altijd, maar
hij wist nog niet hoe het leven anders zou lopen. Het nam een bittere wending.
Ik bedankte de man voor de rondleiding en fietste terug naar
mijn gehuurde huis, over de overvolle fietspaden. Eigenlijk heb je niets aan
het verleden, maar waardevol is het wel dat je weet waar je vandaan komt. Weet
jij waar je vandaan komt en vind je dat belangrijk?