donderdag 28 augustus 2025

Lieve jongen uit Argentina

 

                                                      Elvis, de kakatoe, Amsterdam Centraal

Lieve jongen uit Argentina

 ‘Ik ben geen lieve jongen geweest. Als de zon onderging begon ik met vechten en ruziemaken. Auto’s stelen, dealen, ja.

Overdag ging ik slapen. Soms werkte ik als metselaar. Ik heb dit huis in Hoorn zelf gebouwd. Leefde hier met Cynthia. Zij is overleden, anderhalf jaar geleden, si.

Nu alleen verder. Soms vissen met mijn zoon Rob. Vorig jaar nog. Of twee jaar geleden. Spijt? Ik heb nergens spijt van. Slechte dingen gedaan. Maar geen spijt.

Ik kom van Argentina. Ik ben al lang niet meer geweest daar. Ook geen contact. Si. Buenos Aires. Mijn naam is Diego. Si, mi madre heeft me genoemd naar Maradona. Geen grotere dan Diego Maradona.

Maar ik mis Argentina niet. Ik heb vorig jaar een vogeltje gekocht. Chico. Die is mijn vriend. In de laatste uren. Zingt heel mooi. Bueno. Vandaag niet. Si.

Vandaag is het weer slecht. Regen.

Regen wel goed voor die planten.

Liever zon. Ik heb vijf jaar binnen gezeten. Si. Je begrijpt?

Het was dom.

Ik heb iemand…

Ik werkte op een steiger in Purmerend. Si.

Met metselaar. Ook een oudere man.

De man zei lelijke dingen tegen me: ‘Stomme Argentino. Varkenskop. Hijo de puta. Ik liep op de man af. En kiept een bak cement over hem. Si.

Hij vocht mij. Sloeg me  met die baksteen.  Toen hij struikelde en viel. Tien meter naar beneden. Ongeluk.

Ik ben bij zijn vrouw en kiendjes geweest. Drie dochters, mooie dochters.

Alles uitgelegd. Ze bleef boos ook toen ik uit de prison was.

Heel jammer.

Zulk ding gebeuren.

Geen spijt.

Je moet niet zulke dingen zeggen. Tegen mij. Niet doen, si. Korte lontje.

Maar geen spijt.

Ik ben een zieke man. Heel ziek. Oog in oog  met de dood.

Ik zeg je, straks komt de dokter. En nog een dokter. Dos, si.

Om…

Vind het moeilijk. Si.

Afscheid nemen van je leven. Afscheid nemen van de mens om je heen.

Kinderen, zoon.

Laatste keer naar buiten.

Kijken naar de wolken, de blauw lucht, de groen gras, de sol.

Ik geloof.

Maar is daarboven ook een mooi blauw lucht?

Ik weet niet.

Laatste keer een koffie drinken.

Straks om tien uur, ik ga vliegen. Zo zie ik dat.

Een enkele prachtige vliegreis.

Betaald door verzekering. Si.

Spijt.

Ik heb maar één ding spijt: klein dingetje.

Lang geleden.

In Buenos. Een meisje. Nee, ik heb haar niet vermoord.

Ze was mooi.

Doria Vera.

Zij mij ook leuk vond.

Ik was een kiend. Si.

Mooi lach had zij.

Na voetbal  River Plate en Boca Juniors, zag ik haar. Hart ging boem boem.

Maar ik was met mijn vriend en hij was mijn beste vriend.

Hij liep op haar af. Ging dreigen. Tegen haar duwen. Pesten.

Ik bleef staan. Ik wilde haar beschermen, maar deed het niet. Hij kneep in haar arm. Zij 

rende huilend weg. Heel geschrokken.

Daar heb ik spijt van.

Dat ik niets deed. Tegen die rotzak.

Dat ik het niet opnam voor haar.

Spijt. Echt spijt.

Ik hield van haar. Echt. Madre, het is zo. Si.

Ik heb haar niet meer gezien.

Ik had hem een klap moeten geef.

Haar moeten koesen. Koes ja. Si.

Was dat een vriend?

En waarom dat lief meisje?

Doria Vera.

Zo lief, Doria Vera, ik kom bij u.

Ik hoorde zij is overleden.

Ik hoop dat ik haar straks zal zien.

Om een uurtje of tien.

Dat ik het uit kan leggen.

Dat ze me vergeeft, ik kan niet wachten.

En misschien ik zie ook Maradona, samen voetballen.

En de metselaar. Lekker nog even knokken, si.

En Cynthia, mijn lieve vrouw.

Maar Doria Vera. Hier is een foto van haar, zie je het Chico?

Mijn zoon zal goed voor je zorgen. Hij wil niet hier zijn.

Ik heb mijn haar gekamd. Mooie hemd aan.

Huis is schoon. Daar is de bel, daar zijn de dokters.

Don't cry for me Argentina.

Dag lieve Chico, ik ga op reis.’

 

 

 

 

 

 

zaterdag 23 augustus 2025

Met mijn vader naar fysio Friso, maandag 28 april 2025

 



Zijn knie is behandeld in het ziekenhuis. En ik ga met hem naar de fysio. Hij zit in zijn rijdende wagen 

met in zijn hand een kruk.

We hobbelen over straat. Hij groet een mevrouw van zijn kerk.

De kerk heeft een boel kaarten gestuurd.

Bij het stoepje stoppen we. Twee politie auto’s. Iemand wordt aangehouden.

We moven om de wagens heen. Pa lijkt het niet zo te interesseren, dat is bijzonder.  

We gaan het gezondheidscentrum in, in zijn achteruit.

Dan de lift.

Fysio Friso staat al te wachten.

Pa, je moet uit de stoel. Sta op, als Lazarus.

‘Eerst de rem erop!’ zegt de behandelaar streng.

Vader hijst zijn lange lijf omhoog. Het gaat krakend.

Zijn benen moet hij nu vooruit gaan zetten. Mijn moeder zegt dat ze dun geworden zijn. Ze zegt, het 

waren van die mooie, lange benen, ja, dat zegt ze.  

‘Je voeten niet schuifelen,’ zegt de fysio.

Vanaf de hak afwikkelen. Hij moet dit thuis oefenen, maar hij er moeite mee. Hij vindt het niet zo 

nodig. Even lang als eigenwijs.

Met veel moeite loopt hij de oefenruimte binnen.

Daar zit een mevrouw op de hometrainer. Zij zit daar ook met een nieuwe knie.

Pa moet zo ook op de hometrainer. Het grote lijf omhoog, de voeten zoeken de trappers. Dit kost  hem 

net zoveel energie als voor een wielrenner die de Mont Ventoux beklimt. Dat is een berg in Frankrijk.

‘Tien minuten,’ hoor ik de fysio zeggen.

Buiten wordt een steiger tegen de muur van het centrum geplaatst.

Ook de mevrouw met de nieuwe knie kermt erop los. Wie lopen wil met zijn nieuwe onderdeel, moet 

diep in het rood gaan.

Weer naar beneden.

Een afspraak met de huisarts maken. De laatste keer sliep de oude toen de dokter belde. Die sprak toen 

wat in. Want senior valt soms zomaar in slaap. Oma zegt zelfs een keer voor het stoplicht, toen hij in de 

auto zat. Maar hij zegt, met mij is niets aan de hand. Ik voel me prima.

Afspraak geregeld. Weer in het zonnetje.

Hij  zegt niet veel. Hij zegt dat hij niet moe is.

We rijden naar zijn huis. Van mijn moeder krijg ik een doosje chocolaatjes.

Ik leg de oefeningen van fysio Friso nog even uit, maar ik twijfel of er naar me geluisterd wordt.

Hoe zal ik zijn, als ik zelf oud ben? Verandert een hoge leeftijd ook je karakter?  

 

maandag 18 augustus 2025

Prompt onder de radar deel 10, 11 en 12. De overtocht

 



Onder de radar deel 10   De overtocht

Ik kan het niet geloven. Toch kan het niet waar zijn. Er is maar één manier om daar achter te komen.

 Maar nu nog niet, want ze zijn dichtbij. We zijn bij het water. Ik hoor het ruisen. Op de oever ligt een lekke motorboot, maar voor een stuk van tien meter om over te steken, moet dat genoeg zijn. Als het niet lukt, zijn er anaconda’s, van die piranhavissen en een enkele kaaiman om ons te helpen. Ik vraag me wel af of enig beest zijn tanden in mijn gijzelaar wil zetten, ze lijkt me taai.

‘Kom,’ zeg ik. Ik duw haar de boot in. Haar handen heb ik voor de zekerheid vastgebonden want ze zal me niet nog een keer verrassen.

 Ik probeer de motor te starten, hoewel ik niet veel hoop heb. Dat blijkt te kloppen: de motor is al lang overleden. Roestig als een spijker. Ik zal moeten roeien. Met die paar half vergane spanen ben ik benieuwd.

 Van onze oever komen verontrustende geluiden. We zijn nu tussen twee walkanten in. We draaien zo nu en dan een rondje. Ik zie een aantal mannen, ze gebaren woest. Ik zie geweren. Ze richten, ze schieten. Kogels vliegen over het water, maar ze raken alleen vogels. Een geluk dat deze jongens te veel drinken. Een kogel boort zich in de achterkant.

 We zijn aan de overkant. Niet schieten op oma. We proberen uit de boot te komen. Wiebelig. Yu Yu gaat voorop. Ik duw de gevangene op de kant. Het schieten is plotseling gestopt. Waarom? Dat wordt snel duidelijk. Terwijl we nog plat op onze buik liggen, hoor ik een stem. Ik kijk op, het is een oudere man. Hij zwaait naar de overkant. Het gebaar is veelzeggend: stop met vuren!

De man is keurig gekleed, in een wit pak. Hij heeft lang, zwart haar, waarin rode en blauwe linten. Hij draait moderne slippers.  Vriendelijke ogen. Hij is de leider van de Bkabi’s: de vader van mijn beloved. Dat is me duidelijk. Om hem heen staat de rest van het dorp: ook allemaal heel modern gekleed, kleurige tanktops, korte broeken. Beschaafd. Ook de inheemsen gaan mee met de tijd. Geen tijgervellen en peniskokers. In hun hand hebben een aantal een mobiele telefoon.

‘Hallo,’ zeg ik.

 

Deel 11   Wie ben ik?

 

We gaan naar het dorp. De oudere heer voorop, het volk zwijgend er achter aan. We gaan een prachtig houten huis binnen. Naast de man zijn nog twee jonge mannen aanwezig.

Daarbinnen is ook alles netjes, maar eenvoudig. In een hoek staat een televisie van niet geringe omvang. We zitten op een kleed met een jachttafereel. De man spreekt goed Engels. ‘Welkom,’ zegt hij. ‘Wat brengt u hier, mevrouw? Denkt u dat wij zelf geen bananen hebben?’ Hij glimlacht.

 Ik ga staan en spreek zacht. ‘Mijnheer, jaren geleden,’ begin ik, ‘was  ik hier in het bos en ik ontmoette een mooie vrouw. Ik kon haar niet meer vergeten. Ook toen ik thuis was, in Engeland, dacht ik elke dag aan haar. Ik leefde mijn leven. Ik kreeg relaties, maar dat ging steeds over. Op een dag, het was een koude, herfstige dag, ik weet het nog, werd er een brief bij me bezorgd. De brief kwam hier vandaan en had een lange weg afgelegd. Hoe dan ook, in de brief werd ik uitgenodigd hier naar toe te komen. Dat deed ik vorige maand. Maar niet nadat ik eerder een cadeau voor u had gevonden.

Het cadeau was een schedel van uw  eerste voorouder. Ik stal het uit een museum voor volkenkunde.

 Onderweg naar hier kregen een aantal mannen van uw volk, de Bkabi’s, daar lucht van. Zij dachten dat ik het ding alleen voor mezelf geroofd had. Dat was niet zo, ik wilde het bij u brengen om u gunstig te stemmen.’

 Ik stopte even.

‘En waar is die schedel nu, mijnheer?’ vroeg de oude. Hij sprak als een geleerde.

‘De schedel heb ik verstopt in het bos, sir. Toen ik werd achtervolgd, leek me dat beter.’

‘Goed,’ zei de man. ‘Ik stel voor dat u hem daar laat liggen.’

Dat verraste me zeer. ‘Hoe bedoelt u?’

‘Ik begrijp dat u me wilde vleien met een presentje. Of omkopen is een beter woord. Maar ik ben niet om te kopen. Wat voor voorbeeld geef ik daar mee aan mijn mensen?’

Ik knikte.

‘En verder zijn wij geen volk dat nog  uitgebreid doet aan voorouderverering. Wij zijn moderne mensen.’

Ik aarzelde even en zei: ‘Dan zal ik nu mijn kleren, mijn vermomming afdoen.’ Ik trok de jurk uit en deed de  hoofddoek af. Het was heerlijk zonder die kleren te kunnen ademen.

Daar stond ik dan. Als John W. Davidson.

Het was muisstil in de hut.

Toen stond de kleine vrouw op en ging voor me staan.

‘Nu herken ik je John,’ zei ze. Ze snikte. ‘Herken je mij?’

Toen kreeg ik de bevestiging over wat ik al enige uren vermoedde: zij was Yemara! Zij was de vrouw waar ik al zo lang naar uit keek. Maar ze was onherkenbaar.

‘My god,’ hijgde ik. ‘Are you Yemara? What happened?’

‘Ik heb een vliegtuigcrash overleefd, John,’ huilde ze. ‘Daarvan was ik een week zo in shock dat ik de weg niet meer wist in de jungle. Ik had geen eten en geen drinken. Ik wist niet meer waar ik was. Jij hebt me gered!’

‘En je was zo dichtbij je dorp.’

‘Ja. Heel dichtbij.’

De vier mannen die me achtervolgd hadden, kwamen de hut binnen. Ze waren kletsnat, omdat ze de tien meter door het water waren gegaan.

De oude vader gaf ze het woord.

‘Sorry, sir,’ zei de langste van het stel. ‘Sorry, mister, dat we u in de problemen hebben gebracht. Hoe kunnen we het goed maken?’

Ik zweeg en zei: ’Breng Yemara nog vandaag naar het ziekenhuis. Ik zal zorgen dat de schedel weer terugkomt in het museum. Ik neem het risico dat ik gestraft zal worden voor de roof.’

‘Dat lijkt me een goed plan,’ zei de oude.

Ik omhelsde Yemara. Het voelde heel goed haar in mijn armen te houden. Ook al was zij een zakje met knoken. Kussen deden we nog niet, dat kwam pas later.

En zo namen we afscheid van het dorp.

Yemara kwam in het ziekenhuis van Brasilia. Ze was er erg slecht aan toe. Dokters vroegen zich af of zij  het zou redden. Er kwam vast te staan dat ze voor het ongeluk al leed aan diabetes type 1. In de loop van de maanden bleef ik bij haar en zag iets van haar terugkomen dat ik herkende, al werd ze nooit meer helemaal dezelfde.

We vroegen aan haar vader of ze bij mij in Engeland kon komen wonen.

‘Jullie hebben mijn toestemming niet nodig,’ zei hij. Gelukkig kon zij in Engeland niet vervolgd worden voor haar terroristische activiteiten. Ik zelf kreeg zes maanden om uit te zitten. Dat was omdat ik zelf de schedel had teruggeven en spijt had betuigd aan de rechters, anders waren het vijf jaren zitten geworden.

Nu leven we samen in een stad ten noorden van Londen. We hebben het  goed samen. Ieder van ons heeft soms zijn sombere momenten, zijn heimwee naar een vrij bestaan. Maar gelukkig weet de een de ander dan op te vrolijken.

Want je moet kijken naar wat je hebt en niet naar wat je niet hebt.  

 

Deel 12   Bienvenido

   

We besloten vorig jaar te gaan verhuizen, naar een rustiger buurt. Bij het opruimen van

oude kleren, kwam  ik ook de kleding tegen die ik droeg tijdens mijn schedelterugbrengreis.

In een van de zakken vond ik de pas die ik in het bos gekregen had van Yemara. Toen we

naast het vliegtuig stonden. Ik bekeek de pas. Het was tot mijn verbazing het paspoort van een kleine jongen. Wie was dit? Zijn naam was ook John W. Hij moet op de foto een jaar of zes

zijn geweest. Ik ging er mee naar Yemara, met een onbestemd voorgevoel.

Ze was bezig met een cursus wiskunde. Ze wil lerares worden. Ze legde haar bril weg en keek me aan. ‘Wat is er?’ vroeg ze.

Ik toonde de pas zonder iets te zeggen.

‘Ah,’ zei ze. ‘Dat is John.’

‘Wie is dat?’

Ze zweeg en keek treurig.

‘Your son,’ zei ze. Ze keek met haar ogen naar de grond.

Even leek het alsof de aarde draaide met stoppen en niemand op de planeet nog adem haalde.

Ik voelde me licht in mijn hoofd.

‘Wat?’ stamelde ik.

Ze legde het geduldig uit. John was mijn zoon. Nee, hij had niet in het vliegtuig gezeten. Nee, ze had geen andere foto’s van hem. En ze had er over willen praten, maar ze was bang dat ik haar dan zou verlaten. Ik protesteerde. Ik zou haar nooit in de steek laten. Waarom heb je het niet gezegd, lieve Yemara. Waarom? Vertel het me.

Maar het heeft geen zin verder te vragen. Ze weet niet waar hij is. Hij kent ons niet, dus hij weet ook niet waar hij moet zoeken.

Maar je bent altijd welkom zoon, de deur staat voor je open.

Pero eres bienvenido, la puerta está abierta para ti.

 

 

zondag 17 augustus 2025

Prompt Onder de radar deel 9

 


Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?


Prompt Onder de radar:  Dag 9  Spijt

Spijt is nu dicht bij me.

Spijt omdat ik nu vooruitschuif in stromende regen, met naast me een zombie die ik niet vertrouw. Is zij misschien iemand van de Toto stam? Een stam die mogelijk betrokken is bij mensenhandel al zijn er geen harde bewijzen.

 En ze zullen ook zeker interesse in de schedel hebben, omdat het de kop van de rivaal is. Dat is ze ook veel waard.

Ik  denk weer aan de brief die ik drie jaar geleden kreeg. ‘Mi quierida,’ schreef je, ‘ik denk elke dag aan je sinds ik je tegenkwam. Kom terug bij me. Ik ben in het kamp van de Bkabi’s. Breng een cadeau mee voor mijn vader. Dan zal hij onze relatie goedkeuren. Neem de  schedel van onze stamvader mee en breng deze thuis. Ik zie je  op een dag verschijnen. Hou zielsveel van je. Ik wacht op je, hoewel ik ziek ben.’

Ik las de brief duizend keer en wist dat deze echt was. Geen fake. Vroeg me wel af waarom zo’n terroristenmeisje toestemming van haar pa nodig heeft. Nou ja, hi is natuurlijk de godfather van de clan.

 Ik besloot te solliciteren in het museum voor volkenkunde in London.

We stoppen even. Ik kijk de ondode aan en vraag: ‘Wie ben jij?’

Ze antwoordt niet.

‘Ben je een Toto?’ Ik klink dreigender dan ik van plan was.

Ze begint te huilen, zo lijkt het.

Ik herhaal: ‘Ben jij een Toto?’

Ze spreekt zacht: ‘Lo siento, lo siento. Si, ik ben een Toto. Ik was in het vliegtuig. Gearresteerd voor de roof van een partij zilver. Ik was onderweg naar  een gevangenis in Brasilia. Toen de crash. Maar ik overleefde. Hoelang dat geleden is, weet ik niet.’

‘Wat gebeurde er?’

‘Ik zag je de schedel begraven.’

‘Zo.’

‘Ik dacht: ik kan jouw vriend zijn.’

‘Je wilde me vermoorden, niet?’

‘Nee, mevrouw.”  Ik ben nog steeds verkleed.

‘Laat me je handen zien!’

Ze toont haar handen. In de linker zit een mes.

‘Blijf daar!’

Ze heft haar arm. Het gaat snel. Ik deins achteruit. Probeer mijn eigen mes te pakken. Dat duurt te lang. Een snee in mijn arm. Die ligt open.

Maar uit de lucht valt een zwaar voorwerp. Boven op haar hoofd. Het zet zijn scherpe klauwen in haar vlees. Het bijt in haar oor.

De Toto laat het mes los.

YuYu, de aap, heeft me gered.

De vrouw ligt voor mijn voeten en als ze naar me opkijkt, krijg ik ineens een idee.

Maar eerst wegwezen hier.

 

 

 

 

 

 

zaterdag 16 augustus 2025

Prompt Onder de radardeel 7 en 8 Wie is die persoon?

 

Onder de Radar Prompt  deel 7 en 8:  Wie is die persoon?

Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?

Wie is die persoon?

Ik schrik.

Op mijn schouder.

Slang, anaconda? Kan snel wurgen.

Maar het is een hand. Van een mens. Achter me.

De mens? Lange plakkerige haren over een broodmager lijf vol blauwe plekken, bulten en bloeddoorlopen ogen. Geen tanden meer. Een zakje knoken in oude bruine lappen. Gaten in haar been. Verwondingen. Insecten daaromheen. Voeden zich met het bloed. Uit een ander gat kruipen maden. Deze persoon, man of vrouw, is er gruwelijk slecht aan toe. Aan haar linkervoet ontbreken tenen, waarschijnlijk eraf gerot.

Het personage wijst naar het vliegtuig.

Zat hij daar in?

Ik ga ervan uit, gezien de smalle gestalte, dat het een vrouw is.

Ze scharrelt scheef en mank naar het vliegtuigwrak en kruipt in het gat dat aan de rechterkant van de cockpit zit. Ze pakt dingen. Papieren, een paspoort, het vluchtplan.

Kunnen we later bekijken. Niet nu.

 Ze pakt ook nog twee blokken zilver en doet ze in mijn rugzak. Ze zegt niets. Misschien kan zij door de shock van de crash niet meer praten.

 Ik zeg wel dat het een zij is, maar ik weet het eigenlijk niet zeker. Ze is vel over been, er zijn geen vormen meer. Ze strekt haar hand uit en laat me een doosje zien: lucifers!

Het wordt me duidelijk wat ze wil. Via het cockpit gat kruipt ze weer naar binnen en rommelt met papier en stof. Niet veel later staat het hele toestel in brand. Oranje tongen likken aan de metalen bekleding.

Ik hoor ondertussen de Bkabi’s dichterbij komen. Ze schreeuwen en ze stampen.

Plotseling stoppen de geluiden. Ze staan op veilige afstand naar het vuur te kijken.

Hoe wisten ze wie ik ben?

 Eerst zagen ze me in Lalanka, het vredige bergdorpje. Snel ging het gerucht rond dat ik de man met de gestolen schedel was. De schedel van hun voorouder. Daar waren ze woedend over. Ik moest daar van afblijven. Ze wisten niet dat ik de schedel juist terug wilde geven. Aan het volk aan wie het toebehoorde.

 Een keurige heer van  het plaatselijke politiebureau lichtte me in over de geruchten en de gevoelens van de mensen. Ik legde mijn kant van het verhaal uit. Ik vertelde hem niet dat ik niet alleen nobele motieven had om het ding terug te geven. Ik wilde het aan de vader van mijn geliefde schenken, zodat zij mijn vrouw kon worden. De geliefde die ik overigens slechts ene keer in mijn leven had gezien. Hetgeen lastig is uit te  leggen aan andere mensen. Ik heb veel moeten doen om de schedel te  bemachtigen.

 De onbekende vrouw, mens, wat er van over is, trekt aan mijn mouw. We moeten hier weg. We vervolgen de weg naar Yemara, mijn liefde van mijn leven.

 Het vuur bereikt knetterend de kerosine en er volgt een daverende explosie die door het woud galmt. Vogels  fladderen weg. Allerlei aapjes in de toppen van de bomen gillen.

 Ik geloof niet dat ik hierdoor verlost zal zijn van de boze Bkabi’s. Want behalve boos, zijn ze ook erg slim en kennen ze het woord ‘opgeven’ niet.

 

 

 

vrijdag 15 augustus 2025

Prompt Onder de radar deel 6: de kuil

 



Deel 6  Onder de radar: de kuil

Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?

De zon schijnt nog steeds heftig, maar groen boven ons filtert een hoop zonlicht. Açaipalmen, 30 meter hoog en giftige manzanillabomen. Manzanilla de la  muerte. Maar langs mijn neus fladderen ook prachtig blauwe morpho’s, vlinders.

 De luchtvochtigheid is rond de 80 procent, zodat we de hele dag doorzweten. In onze laarzen staat sowieso altijd water vanwege de vele plassen en doorwaadbare stukken.

We lopen op ongeveer 1500 meter boven de zeespiegel.

Een van mijn beschermheren trapt op een slang. Een jararaca. Dat is geen goed nieuws. De slang bijt door zijn broek in zijn been. We proberen het been af te binden. Maar hij wordt vrijwel direct onwel en moet direct behandeld worden. Mijn andere beschermer zal met hem teruggaan, voor zover ze dat gaan redden, want die man heeft koorts en slaat vreemde taal uit. Zijn ogen draaien vreemd in hun kassen. Beide mannen gaan liggen en sterven binnen een half uur na elkaar. Shit, ik heb niks voor ze kunnen doen. Arme stakkers. Deze plek op aarde is de hel.

Ik zal alleen verder moeten.

Ik denk na over de man, Armando, waar ik naar toe moet. Hij is een vertrouweling van koning Vuto, van de Bkabi’s. Hij zal me bij hem introduceren. Maar is hij wel te vertrouwen? Hoogstwaarschijnlijk eist hij de kostbare schedel op en snijdt hij me in mootjes. Geen haan die er naar kraait. Nee, het is beter niet naar deze kerel te gaan. De schedel, de kuko, te begraven. Maar waar? Aan de linkerkant van het pad, achter een rotsblok, zie ik een stuk metaal. Het trekt  mijn aandacht. Ik loop er heen. Ik zie nog meer metaal. Grote stukken, blauw en rood. Dit was een vliegtuig. Ongeveer 15 meter lang. Neergestort en opgegeten door de onverbiddelijke jungle. Een wrak. Ik loop er voorzichtig om heen. Daar is de cockpit. Er is nog wat glas  in gebleven. En botten van wat eens een piloot was. Ik ga door de vrachtdeur naar binnen en tref kisten  met rommel. Er hangt een koffielucht in het toestel. Er kunnen hier schorpioenen zitten en spinnen. Ik open een van de kisten. Ik adem even niet: tussen het hout liggen blokken zilver. Er ligt hier voor een vermogen. Maar het is veel te zwaar om mee te nemen. Echt jammer, maar ik moet nu zo min mogelijk gewicht hebben.  

 Naast het vliegtuig ligt een schop. Dat komt goed uit. Ik graaf een gat en stop de schedel in een kuil onder het staartstuk. Zo kan ik hem altijd weer terugvinden, hoop ik. Als ik bij Yemara ben, kan ik het haar wel  uitleggen. Zo is het veiliger voor mij.

 Net als ik wil weglopen,  hoor ik een hoog, schril geluidje uit het vliegtuig. Ik pak mijn mes en blijf staan. Er komt een klein aapje tevoorschijn. Bruin, jong waarschijnlijk en met grote zwarte ogen. Hij gaat op een veilige afstand van me zitten. ‘Yu Yu,’ zingt hij schril. Ik doe een stap vooruit, wil hem pakken, maar hij vlucht een boom in. Van bovenaf kijkt hij me aan en zwaait met zijn arm, net of hij iets gebaart.

Hij ziet de Bkabi’s, hij waarschuwt me! Het aapje, ik noem hem voortaan Yu Yu, verdwijnt in het bos. Is Yu Yu in het vliegtuigje geweest tijdens de vlucht?

 

 

 

 

 

 

donderdag 14 augustus 2025

Onder de radar, deel 3, 4 en 5: De Stem van mijn hart





Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?

Deel 3, 4 en 5  De stem van mijn hart

Ik ben bij  Manito. Hij heeft een boerderij met wat vee. Hij heeft me op een bed gelegd, dept mijn voorhoofd met een vieze doek en kijkt bezorgd. Ik kijk pijnlijk terug. Ik zie zijn kleine gestalte met het lange, zwarte haar. De vierkante kin, het uitgeholde gebit met scheve tanden. Hij wil dat ik blijf liggen. Hij zegt dat hij een man gaat halen die me kan helpen met alle verwondingen. Dat wil ik niet. Dat kost teveel tijd. Ik heb nog een dag om bij haar te komen. Haar brief is drie maanden geleden bij me gekomen in Bristol. Ik beschouw dat als een wonder. Een brief uit een ongerepte regio, naar de westerse wereld.

 Maar ze schreef me toch. Dat dit de laatste kans zou zijn. ‘Kom nu. Breng  de Kuko naar Armando. Laat Armando met je meegaan. Wacht niet, kom. Ik beloof dat ik stop met leven als je niet komt. Kom in de regentijd.’

 Terwijl Manito thee inschenkt, ben ik in gedachten terug in het oosten van de Amazone.

 Ik ben met een speciale eenheid van de SAS op zoek naar drugstransporten. We zijn een groep op het spoor. We overvallen ze midden in de nacht. Maar een van hen gaat er van door. Ik ben zo stom om erachter te gaan. Ik heb de crimineel gepakt. Geboeid. De crimineel liet het gemakkelijk toe. ‘Je gaat sterven,’ zei hij. ‘In deze jungle begin jij niks tegen de dood.’

Ik luisterde niet. Wilde hem mee nemen naar ons kamp. Maar de rivier die we over moesten, was in een paar uur tijd een kolkende massa geworden. We zaten er naar te kijken. Oversteken was niet meer mogelijk. Ik hield een pistool op hem gericht.

 Toen pas bleek dat het geen man was, maar een vrouw. Ze deed haar hoed en gezichtsbedekking af. Ze was mooi en gevaarlijk. Ze keek me spottend aan. ‘Sin mi morirás,’ zei ze. Haar Spaans kon ik net aan verstaan. ‘Dus doe dat pistool weg en doe wat ik zeg.’  

 Ik had geen andere keuze. Ik weet niet meer hoe het ging, maar of ik pakte haar hand of zij de mijne.  Ze zei: ‘One day you’ll come to me. Then we are juntos.’ De regen kletterde heftig op onze hoofden.

 ‘I will let you know when you can come. Give me an  adress.’

 Ik zei: Bristol, Kensintonroad 100. Can you remember that?’

Ze lachte. ‘We terrorists never write down a word, we just saber.’  En toen kusten we.

‘Toma mi corazón en tus manos,’ zei ze en ze stak haar handen uit.

Ik schaamde me dat ik een adres had vrij gegeven. Dat was heel erg verboden in onze service. Ik was gevallen voor de charmes van een vrouw. Een terrorist met de mooie naam Yemara.

 

‘Manito, ‘ zei ik. ‘Ken jij iemand die met mij mee wil naar het dorp van de Bkabi’s?’

Hij begon erg te zweten. De Bkabi’s, dezelfde mannen die mij achtervolgden, staan niet als lief bekend. ‘Si, seňor,’ zei hij bibberend.

 Twee uur later stonden twee gewapende mannen voor de deur. Ze boden hun diensten aan voor de reis naar Bkabi. Ik vertrouwde ze niet. Maar ik had geen keuze. Ik volgde immers de stem van mijn hart die al jaren  heel hard tegen me schreeuwde. Ik betaalde ze een ruim voorschot. Eerst zouden we naar Armando reizen. Ongeveer zes uren in een zuidelijke richting. Maar eerst verkleden.

Tijdens de laatste maaltijd, met wat brood en wat vis, teken ik op tafel met een potlood. Ik teken de jungle, ik teken Yemara. Manito en zijn vrouw Germa kijken aandachtig. Ik teken de vader van de dame en ik teken de schedel. In de tekening pakt de vader de schedel. Ik wil erbij tekenen dat de vader de schedel wil omdat het het hoofd is van de allereerste Bkabi. Zijn voorouder Tlivio. Pas als hij dat hoofd heeft, wil hij met me praten over zijn dochter. Eerder niet. De schedel wordt liefkozend ‘Kuko’ genoemd. Dat betekent niets verder.

 Ik weet niet uit te leggen dat ik een beroemd museum moest beroven en dat de hele wereld achter me aanzit. Ik ben nergens veilig meer, behalve in Bkabi. Dus ik laat dat maar zitten.

 Ik probeer nog wel duidelijk te maken dat ik achtervolgd word door de Bkabi’s, omdat zij niet weten wie ik ben. Alleen koning Vuto en zijn dochter Yemara, mijn grote liefde, weten wie ik ben.

 De Bkabi’s zijn er wel achter gekomen wie ik ben en wat er in mijn rugzak zit. En ze willen mijn kop eraf hakken. Zouden ze het weten van mij en Yemara dan zouden ze onmiddellijk stoppen. Maar Yemara mag niets zeggen van haar vader, tot hij mij heeft gezien en goedgekeurd.

Tot die tijd ben ik vogelvrij.

 Manito begrijpt het een klein beetje. Hij biedt zich aan mee te gaan, maar zijn vrouw kijkt daar erg ongelukkig bij.

‘Dat hoeft niet,’ probeer ik duidelijk te maken.

Zijn vrouw lijkt even na te denken en gaat naar een donker deel van het kleine huis. Ze komt terug met een mand. In de mand ligt kleding. Ze houdt ze voor me: een rok, een hoed, een omslagdoek. Ik begrijp het: dit wordt mijn nieuwe outfit. Verkleed als oud vrouwtje. Een stok maakt het compleet.

Zijn vrouw doet voor hoe ik moet lopen: krom als een bejaarde. In een mandje liggen bananen, die ik ga verkopen.    

 Ik trek de kleding aan en oefen met lopen.

Van Manito krijg ik een mes dat met een koord om mijn middel wordt gebonden.

 Ik ben klaar voor de reis. De twee bewapende mannen, zonder naam, lopen achter me. Ik zwaai naar Manito en Germa.