Onder de Radar Prompt deel 7 en 8: Wie is die persoon?
Ik deed mee, met 200 anderen, aan de juli schrijfchallenge van Prompt. Het thema was: Onder de radar. In deze Prompt krijg je een prompt, een opdracht, en je hebt een dag om deze te maken. Ik publiceer nu mijn delen. De link naar de website van Prompt is: www.prompt-schrijven.nl. Kijk daar even, misschien wil je een keer meedoen?
Wie is die persoon?
Ik
schrik.
Op
mijn schouder.
Slang,
anaconda? Kan snel wurgen.
Maar
het is een hand. Van een mens. Achter me.
De
mens? Lange plakkerige haren over een broodmager lijf vol blauwe plekken,
bulten en bloeddoorlopen ogen. Geen tanden meer. Een zakje knoken in oude
bruine lappen. Gaten in haar been. Verwondingen. Insecten daaromheen. Voeden
zich met het bloed. Uit een ander gat kruipen maden. Deze persoon, man of
vrouw, is er gruwelijk slecht aan toe. Aan haar linkervoet ontbreken tenen,
waarschijnlijk eraf gerot.
Het
personage wijst naar het vliegtuig.
Zat
hij daar in?
Ik
ga ervan uit, gezien de smalle gestalte, dat het een vrouw is.
Ze
scharrelt scheef en mank naar het vliegtuigwrak en kruipt in het gat dat aan de
rechterkant van de cockpit zit. Ze pakt dingen. Papieren, een paspoort, het
vluchtplan.
Kunnen
we later bekijken. Niet nu.
Ze pakt ook nog twee blokken zilver en doet ze
in mijn rugzak. Ze zegt niets. Misschien kan zij door de shock van de crash
niet meer praten.
Ik zeg wel dat het een zij is, maar ik weet
het eigenlijk niet zeker. Ze is vel over been, er zijn geen vormen meer. Ze
strekt haar hand uit en laat me een doosje zien: lucifers!
Het
wordt me duidelijk wat ze wil. Via het cockpit gat kruipt ze weer naar binnen
en rommelt met papier en stof. Niet veel later staat het hele toestel in brand.
Oranje tongen likken aan de metalen bekleding.
Ik
hoor ondertussen de Bkabi’s dichterbij komen. Ze schreeuwen en ze stampen.
Plotseling
stoppen de geluiden. Ze staan op veilige afstand naar het vuur te kijken.
Hoe
wisten ze wie ik ben?
Eerst zagen ze me in Lalanka, het vredige
bergdorpje. Snel ging het gerucht rond dat ik de man met de gestolen schedel
was. De schedel van hun voorouder. Daar waren ze woedend over. Ik moest daar
van afblijven. Ze wisten niet dat ik de schedel juist terug wilde geven. Aan
het volk aan wie het toebehoorde.
Een keurige heer van het plaatselijke politiebureau lichtte me in
over de geruchten en de gevoelens van de mensen. Ik legde mijn kant van het
verhaal uit. Ik vertelde hem niet dat ik niet alleen nobele motieven had om het
ding terug te geven. Ik wilde het aan de vader van mijn geliefde schenken,
zodat zij mijn vrouw kon worden. De geliefde die ik overigens slechts ene keer
in mijn leven had gezien. Hetgeen lastig is uit te leggen aan andere mensen. Ik heb veel moeten
doen om de schedel te bemachtigen.
De onbekende vrouw, mens, wat er van over is,
trekt aan mijn mouw. We moeten hier weg. We vervolgen de weg naar Yemara, mijn
liefde van mijn leven.
Het vuur bereikt knetterend de kerosine en er
volgt een daverende explosie die door het woud galmt. Vogels fladderen weg. Allerlei aapjes in de toppen
van de bomen gillen.
Ik geloof niet dat ik hierdoor verlost zal
zijn van de boze Bkabi’s. Want behalve boos, zijn ze ook erg slim en kennen ze
het woord ‘opgeven’ niet.






